220 DINSDAG 2 SEPTEMBER 1924. (Gemeenteblad No. 19) de volgende veranderingen aan te brengen I. In sub a worden »22 cent", »19 cent" en »16 cent" ach tereenvolgens veranderd in «20 cent". «17 cent" en «15 cent". II. In sub b worden »24 cent", »12 cent", »10 cent", »9 cent" en »18 cent" achtereenvolgens veranderd in »22 cent", »11 cent", »9 cent", «8 cent" en »16 cent". III. In sub c 1® wordt »18 cent" veranderd in »16 cent". IV. Sub c 2° wordt in plaats van »12 cent per eenheid" gelezen: »11 cent per eenheid"; in plaats van «voor alle": «en voor alle" en verder zooals het voorstel van Burgemeester en Wethou ders luidt". De heer van Eck zegt, dat in de gedrukte amendementen staat «Art. VI", terwijl dat moet zijn «Art. IV", en dat hij zijn amendementen heeft benoemd: sub a, sub b en sub c. Hij behoort tot de minderheid van de Commissie voor de Lichtfabrieken, welke meent, dat de financiëele toestand der Lichtfabrieken een grootere verlaging der electriciteits- prijzen wettigt dan door Burgemeester en Wethouders op initiatief van de meerderheid der Commissie voorgesteld wordt. Burgemeester en Wethouders stellen voor den standaardprijs voor het enkeltarief van 25 cent op 22 cent te brengen, maar de minderheid der Commissie is van oordeel, dat de ver mindering gevoeglijk 5 cent zal kunnen bedragen. De minder heid der commissie heeft zich bij haar voorstel niet op het standpunt gesteld, waarop spreker staat, n.l. dat de Licht fabrieken het gas en de electriciteit tegen kostenden prijs moeten leveren en dus geen winst mogen maken. Spreker acht het beter die kwestie niet thans incidenteel, maar bij de begrooting te behandelen. De minderheid der Commissie neemt dus het standpunt in, dat de electriciteitsprijzen moeten worden verlaagd, echter met handhaving van een matige winst. Nu wettigen, naar spreker meent, de cijfers om tot een grootere verlaging dan de voorgestelde over te gaan. Neemt de Raad sprekers voorstel aan, dan zal de electriciteitsfabriek een winst derven van ongeveer ƒ50000.—. Op de begrooting 1924 is als winst uitgetrokken een bedrag van 125.000.—. Iti de eerste helft van 1924 is reeds door de Lichtfabrieken een winst gemaakt van 144.000.— en het is vrij waarschijnlijk, dat in de tweede helft van dit jaar nog het resteerende bedrag ad ƒ31000.verkregen zal worden. Er is dus geen enkel bezwaar om thans tot een lageren electriciteitsprijs te komen dan Burgemeester en Wethouders voorstellen. Het spreekt van zelf dat, wanneer de prijs thans verlaagd wordt, die verlaagde prijs ook in 1925 en volgende jaren gehandhaafd zal moeten worden. Zooals gezegd, is er in de eerste helft van 1924 een winst van ƒ144.000.gemaakt en er bestaat dus een zeer sterk vermoeden, dat over het geheele jaar 1925 de Lichtfabrieken zullen opleveren een winst van ƒ288.000.Wordt nu overeenkomstig sprekers voorstel de electriciteitsprijs met 5 cent verminderd, dan zal die winst in 1925 verminderen met 150000.tot\j 138000.een winst bedrag, waarmede in het algemeen de Gemeenteraad zich tevreden zal kunnen stellen. Wanneer men zich stelt op het standpunt, dat de Licht fabrieken geen hoogere prijzen mogen vragen dan zoodanige, waardoor een matige winst verzekerd is, dan kan men, voor zoover over den financiëelen toestand te oordeelen is, veilig overgaan tot een verlaging van den electriciteitsprijs met 5 cent. Men is niet gerechtigd om, terwijl alles nog zoo duur is en zelfs verschillende levensartikelen nog in prijs stijgen, den prijs voor een artikel als de electriciteit, dat langzamerhand tot een bepaalde levensbehoefte geworden is, hooger te stellen dan beslist noodzakelijk is. De heer Oostdam kan zich zelfs niet vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De winst van de Electriciteitsfabriek is niet zoo verbazend groot. Zij bedraagt wel ƒ206651.25, maar dit bedrag vertegen woordigt slechts ongeveer 7 van het in de fabriek gestoken kapitaal ad ƒ3.074.429.Is dat zoo'n overdreven winst voor een fabriek met dergelijk groot risico? Moet men nu, vraagt spreker, dadelijk weer een groot deel in de waagschaal stellen, terwijl die rente op geheel andere en betere wijze is te gebruiken? Spreker voelt meer voor belastingverlaging dan voor ver laging der gas- en electriciteitsprijzen. Men kan zonder bezwaar die prijzen ongewijzigd laten. Voor de groote verbruikers beteekent de voorgestelde verlaging eenige guldens per maand, voor groote instellingen zelfs eenige tientallen guldens, voor de kleine verbruikers slechts enkele dubbeltjes per maand. Waarom zal men, met het oog op dit laatste, aan die groote verbruikers en die instellingen dat geld schenken Bovendien verdient een belastingverlaging de voorkeur wegens de kans, dat menschen zich hier komen vestigen en "hier blijven. Iemand, die zich te Leiden wil vestigen, vraagt niet hoe duur het gas en de electriciteit zijn, maar wel hoe hoog de belasting is. Spreker zal tegen het voorstel van Burgemeester en Wet houders stemmen in de hoop, dat het College een beteren weg zal vinden voor de niet eens zoo groote winst der Lichtfabrieken. üp het voorbeeld van den heer van Eck zal spreker een principiëel debat tot de behandeling der begrooting uitstellen. De heer Sanders noemt de berekening van den heer van Eck volkomen onjuist. Bij de beschouwing van deze zaak kan men van drieërlei uitgaan; óf van de winst, welke gemaakt is in 1923, öf van de vermoedelijke winst, die gemaakt wordt in 1924, öf van de begrooting, zooals die voor 1925 is opge maakt. Van welk standpunt men de zaak ook beziet, naar sprekers oordeel kan in geen geval het voorstel van den heer van Eck worden aanvaard. In 1923 is een winst gemaakt van 206000.Onlangs is de retributie voor het electrici- teitsbedrijf verhoogd, hetgeen voor dat bedrijf een verschil maakt van ƒ60000.zoodat er overblijft een bedrag van ƒ146000.De totale verlaging der prijzen, zooals door den heer van Eck voorgesteld, zou 150000.kosten. Er zou dus als winst niets overblijven. Bovendien vergeet de heer van Eck, dat, als men overgaat tot een verlaging met 5 cent, behalve de in het voorstel genoemde tarieven ook de industriëele tarieven zullen moeten worden verlaagd, omdat die met de andere gelijken tred moeten houden. Daarvoor kan spreker uit den aard der zaak op dit oogenblik geen cijfers geven. Men komt dus, uitgaande van de gedachte dat de fabriek in 1925 onder de zelfde omstandigheden zal werken als in 1923, bij aanneming van het voorstel van den heer van Eck tot een winst van «nihil". De heer van Eck zelf rekent aldus: in de eerste helft van 1924 is gemaakt een winst van ƒ144000.men mager dus op rekenen, dat men o\er 1925 zal maken een winst van 2 x ƒ144000.ƒ288000.Niets waarborgt, dat dergelijke winst gemaakt zal worden, maar laat men het voor een oogenblik aannemen. Van die ƒ288000.gaat vooreerst af ƒ90000.wegens de door Burgemeester en Wethouders voor gestelde verlaging: er blijft dus over ƒ198.000.de winst welke men zal derven ingevolge het voorstel van den heer van Eck, zal beloopen ƒ60000.blijft over ƒ138000.Als men hiervan weder aftrekt hetgeen gederfd zal worden tenge volge van de verhoogde retributie, zijnde ca. ƒ60000.dan blijft men verre beneden de begrooting. In de ontwerp-begrooting voor 1925 is de winst van de Lichtfabrieken begroot op ƒ126000.—, waarbij reeds rekening gehouden is met de verhoogde retributiën en de verlaging zoo als thans door Burgemeester en Wet houders voorgesteld als dat bedrag van 126000.verminderd wordt met 60000. ingevolge het voorstel van den heer van Eck, dan daalt die winst tot ƒ66000.en daarvan zal verder nog afgaan hetgeen gederfd zal worden ingevolge de door spreker genoemde nood zakelijke andere verlaging. Men komt zoodoende tot een winstbedrag, dat voor een bedrijf als de Lichtfabrieken veel te laag is. Overigens meent spreker, dat de door den heer van Eck voor gestelde prijsverlaging van weinig invloed zal zijn wat betreft degenen, voor wie de heer van Eck in het bijzonder deze prijsverlaging zou wenschen. Een kleinere verbruiker gebruikt niet meer dan ongeveer 75 a 100 K.W.I), per jaar. De door den heer van Eck voorgestelde prijsverlaging zou voor derge- lijken verbruiker beteekenen een besparing van ^.50a/2. per jaar of 3 a 4 centen per week en nu zou het toch al te dwaas zijn om terwille van een dergelijk klein voordeeltje voor die lichtverbruikers, de grootere winsten, welke de Lichtfabrieken krijgen van de groote verbruikers, als de industrie, de buitengemeenten, enz., als het ware weg te smijten. Het voorstel van den heer van Eck heelt dus gevolgen wat betreft de winst der Lichtfabrieken, welke niet te tolereeren zijn, en Burgemeester en Wethouders moeten daarom vast houden aan hun voorstel om op het oogenblik niet verder te gaan met een verlaging van den electriciteitsprijs dan door hen voorgesteld. De heer van Eck geeft toe, dat zijn cijfers voor 1924 te optimistisch zijn geweest, omdat hij geen rekening heeft ge houden met. de laatste tariefsverandering der retributie. De cijfers voor 1924 zijn echter zoo gunstig, dat er geen sprake van is, dat de verlaging voor dat jaar niet zou kunnen tot standkomen. Spreker begrijpt niet, hoe de Wethouder zijn cijfers voor 1925 kan bestrijden. Als in een half jaar van 1924 een winst wordt gemaakt van ƒ144.000.mag men wel aannemen, dat over het geheele jaar 1925 de winst zal bedragen 288.000. De 5 cent prijsverlaging zal een vermindering van de winst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 6