224 DINSDAG 2 SEPTEMBER 1924. ting daar was geplaatst. Spreekster vraagt, of niet een betere tijd te kiezen ware geweest voor het herstellen van die schoeiing. De heer Mulder acht het wel mogelijk, dat het plaatsen van die schutting eenigen last veroorzaakt, maar het is nu de tijd voor het herstellen van dien walmuur; als het slecht weer wordt en de vorst komt, kan dat niet meer. De grootste' aanvoer van fruit is nu aan 't afnemen. De menschen hebben er absoluut geen schade van, want de markt gaat even geregeld door en er wordt niets minder verkocht. Laten die menschen begrijpen, dat het in hun eigen belang is, dat dit werk wordt uitgevoerd. Die wal, waar men dagelijks over loopt en vrachten op zet, werd gevaarlijk en moet worden hersteld. Het is echt Leidsch om daarover te klagen. Het is een kleinigheid. Mevrouw Dietrich—de Rooy ontkent, dat het een kleinigheid is. De menschen zitten met hun pakhuizen vol fruit en weten niet waar zij hun waren moeten verkoopen. Die schutting loopt tot voorbij het telegraafkantoor, zoodat alleen het ge deelte van de gracht, waar die loods staat, overblijft. De heer Mulder antwoordt, dat de zaak zou zijn opgelost, als die menschen even voorbij de brug gingen. Niemand zou hun dat kwalijk nemen, maar hij begrijpt wel, dat zij dat bezwaarlijk vinden, omdat zij dan niet dicht genoeg bij hun pakhuizen zijn. De heer Baart vraagt, of Burgemeester en Wethouders bekend zijn met den toestand in de huizen in de Sophiastraat, Prinsenstraat en Alexanderstraat, waar het water niet kan afgevoerd worden wegens het ontbreken van rioleering aan den achterkant der huizen. De tuinen staan geheel onder water en de toestand is daar voor de menschen onhoudbaar. Gaarne vernam spreker, welke maatregelen Burgemeester en Wethouders daartegen denken te nemen. De heer Mulder vraagt den heer Baart hem die vraag schriftelijk te willen doen toekomen; dan zal er spoediger werk van gemaakt kunnen worden. De heer van Eck vraagt hoever Burgemeester en Wet houders gevorderd zijn met het maken van controlevoor schriften voor de autobussen. De Voorzitter zegt, dat die voorschriften reeds bestaan. Naarmate uit de hier ter stede en elders opgedane ervaring de noodzakelijkheid daarvan blijkt, worden die voorschriften gewijzigd en aangevuld. De heer van Eck vestigt er de aandacht op, dat de benzine reservoirs meestal in de autobus zijn geplaatst. Spreker zou gaarne een voorschrift willen, dat de reservoirs buiten den wagen geplaatst moeten worden. De Voorzitter zegt, aan deze opmerking alle aandacht te zullen schenken. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 10