MAANDAG 25 AUGUSTUS 1924.
209
kwestie, een gevoelskwestie, waarover moeilijk valt te debat-
teeren. Spreker had liever gezien, dat deze adressen niet tot
den Raad waren gericht, omdat zijns inziens dergelijke teere
zaken buiten de politiek en buiten de politieke lichamen
moeten worden gehouden.
Spreker maakt er de heeren Zuidema en Wilbrink attent
op, dat de uitvoering van de Zondagswet gedeeltelijk aan
Burgemeester en Wethouders en gedeeltelijk aan den Burge
meester behoort en dezen omtrent die uitvoering geen ver
antwoording aan den Raad verschuldigd zijn. Volgens den
heer Wilbrink wordt de Zondagswet niet gehandhaafd met
het oog op het rondbrengen van melk, maar dat is wel het
geval. Men wil echter in dit opzicht iets hebben, dat buiten
de Zondagswet om gaat. Over het verbieden van het venten
met melk op den openbaren weg op Zondag is echter een adres
ingekomen en daarover zullen Burgemeester en Wethouders
praeadvies uitbrengen.
Wat betreft den verkoop van ijs wordt de Zondagswet hier
nageleefd, üe heer Zuidema wil, dat met betrekking tot dien
verkoop een verordening in het leven geroepen zal worden,
maar dat gaat niet, want de Zondagswet bepaalt uitdrukkelijk,
dat op Zondag geen koopwaren verkocht mogen worden met
uitzondering van geringe eetwaren. Laatstgenoemde mag men
dus wel verkoopen. Alleen is indertijd bij arrest van den
Hoogen Raad uitgemaakt, dat melk niet is een geringe eet
waar in den zin der Zondagswet.
Wat de winkelsluiting betreft staat de zaak eenigszins
anders.
Indertijd heeft men aldus geredeneerd: de winkelsluiting
mag men invoeren op de werkdagen, maar op Zondag niet,
want daarvoor geldt de Zondagswet; maar men kan ook
zeggen: men mag alleen voor den Zondag niet geheele sluiting
voorschrijven, doch wat voor de gewone dagen geldt, geldt
ook voor den Zondag, behoudens dan wat bepaald is in de
Zondagswet.
Intusschen heeft de Hooge Raad beslist, dat men wel ge
heele sluiting van winkels mag voorschrijven, maar wanneer
de wet zegt, dat men met gesloten deuren mag verkoopen,
dan begrijpt spreker niet, hoe men bij verordening kan
bepalen, dat des Zondags winkels den geheelen dag gesloten
moeten zijn.
Het zou nog iets anders zijn, wanneer men zich in het
geheel niet om den Zondag bekommerde en men op dien dag
in de winkels zijn gewonen gang ging, maar daarvan is geen
sprake. Waarom zou men dus bij verordening moeten voor
schrijven, dat men op Zondag per se niet mag verkoopen?
Wat betreft de klacht over het bellen van de IJsco-wagentjes
gedurende de godsdienstoefeningen, men kan dat niet ver
bieden tenzij het verstoring der orde veroorzaakt. Er zijn meer
hinderlijke dingen, bijv. het lawaai van een motor. Men kan
daartegen niets anders doen dan de personen, die lawaai
maken, gedurende de godsdienstoefeningen van de kerkge
bouwen verwijderd te houden, en spreker zal dan ook de
aandacht der politie vestigen op de klacht van den heer
Zuidema.
Wat aangaat de quaestie van het vloekverbod wijst spreker
nog op het advies van de commissie, die door de anti-revo
lutionaire partij benoemd is om te praeadviseeren omtrent het
Vloekverbod, welk advies luidt, dat openlijke Godslastering in
de Nederlandsche Strafwet strafbaar behoort te worden gesteld.
Wat het vloeken betreft, is de Commissie niet tot een
resultaat gekomen, omdat de noodzakelijkheid en wenschelijk-
heid van een verbod van Rijkswege niet overal voldoenden steun
vindt in de volksconsciëntie en dus de bestrijding beter aan de
gemeentebesturen kon worden overgelaten, n.l. alleen in die
gemeenten, waar de volksconsciëntie zich bepaald geuit had
vóór zulk een vloekverbod.
Volgens „De Nederlander" is men van Christelijke-Historische
zijde tegen een vloekverbod sterk geporteerd; het blad van
de Christelijk-Historische Gemeenteraadsleden echter acht de
invoering van een dergelijk verbod wel mogelijk, maar dan
bij Rijkswet, hetgeen eveneens in het adres van het gemeente
bestuur van Wymbritseradeel wordt gevraagd.
Eenerzijds wil men dus een verbod bij Rijkswet, anderzijds
wenscht men, naar den geest van hen, die genoemd rapport
hebben opgesteld, een plaatselijk vloekverbod, maar dan alleen
in die gemeenten, waar men het er algemeen mede eens is.
En dat zijn meestal gemeenten, waar niet veel vreemdelingen
komen. In een kleine plattelandsgemeente kan het hinderlijk
zijn, dat men iets doet, dat strijdt met de gevoelens van een
groot deel der ingezetenen, en daar kan een vloekverbod op
zijn plaats zijn, maar in gemeenten, waar een groot verkeer
is, kan het tot moeilijkheden leiden. Te Leiden komen iederen
dag tal van menschen, die van het bestaan van zulk een
vloekverbod niets zouden af weten, en die zouden en masse
kunnen worden bekeurd, want wat is vloeken? Spreker en
de heer Zuidema weten dat wel, maar de bekeuringen moeten
plaats hebben door de politieagenten, waarvan sommige mis
schien elke ruwe uiting als zoodanig als vloeken zouden kunnen
opvatten. Het is een groot verschil, of iemand bepaald bewust
vloekt dan wel of hem onbewust een vloek ontsnapt. Spreker
kan zich voorstellen, dat aan iemand, die op zich zelf het
vloeken verfoeit, als hij bijv. door een fiets wordt aangereden,
een leelijk woord of zelfs een vloek ontsnapt en dan zou
bij het bestaan van een vloekverbod een politieagent hem
kunnen bekeuren. Zulk een verbod zou hier zeer willekeurig
kunnen werken, want zij, die anderen het meest hinderden,
zouden vrij loopen en menschen van buiten de gemeente, die
misschien niet eens zoo erg hadden gezondigd, zouden een
proces-verbaal kunnen krijgen.
De heer Zuidema zal er niet veel meer van zeggen, omdat
hij het met den Voorzitter eens is, dat het een teere kwestie
geldt, waarover men met een zekere omzichtigheid moet spreken.
Wat betreft de Zondagswet, het is een quaestie van wets-
uitlegging, of de Gemeenteraad bevoegd is besluiten te nemen
betreffende de in de wet genoemde geringe eetwaren. Een
arrest van den Hoogen Raad in 1914 zegt, dat door de uit
zondering van art. 2 geen inbreuk wordt gemaakt op de
bevoegdheid van den Gemeenteraad om binnen de grenzen
van artikel 135 Gemeentewet dit vast te stellen.
De Voorzitter doet opmerken, dat dit arrest, voorzooverre
hij weet, op iets anders slaat.
De heer Zuidema meent, dat de zaak toch eenigszins anders
staat. In verschillende gemeenten is toch ook de verkoop van
melk op Zondag verboden, welke verboden zijn blijven bestaan.
In elk geval moet men afwachten, of het volgens de wet
geoorloofd is.
Spreker beaamt de opmerkingen van den Voorzitter, dat ook
in rechtsche kringen tegen een vloekverbod bezwaar wordt
gemaakt. Evenwel heeft Mr. Idenburg in »De Nederlander"
een gemeentelijk vloekverbod verdedigd.
Men moet natuurlijk rekening houden met den geest van
de bevolking en die zal in Leiden geen bezwaar zijn voor de
invoering, vooral voorzoover betreft de rechtsche partijen en
den Vrijheidsbond, gezien de openingsrede van Mr. Dresselhuys
op de Algemeene V ergadering van dien Bond. Bij deze gezind
heid van de bevolking behoeft men niet te verwachten, dat
een verbod prikkelend zal werken. Wanneer de groote meerder
heid van de bevolking er anders over denkt, dan staat de
zaak anders. Maar dat is hier niet het geval.
De heer van Eek zeide, dat, wanneer men God erkent als
de hoogste Majesteit, het dan toch tegenstrijdig is, wanneer
men maatregelen neemt om Dien te beschermen. Het is echter
duidelijk, dat dat niet de bedoeling van het vloekverbod kan
zijn; het gaat niet om het beschermen, maar om het eeren
van de Goddelijke Majesteit en dan is een Christelijke over
heid, die erkent bij de gratie Gods te regeeren, geroepen in
het openbaar dien God te eeren en alles wat Gods naam kan
ontheiligen tegen te gaan.
De Voorzitter heeft een onderscheid gemaakt tusschen
vloeken uit gewoonte en vloeken in zeer bijzondere gevallen,
maar als men met dergelijke argumenten werkt, behoeft er
geen enkele verordening te worden gemaakt, want er is geen
enkele zaak, waarbij zulke bijzondere gevallen zich niet kunnen
voordoen. Dat bezwaar kan dus niet als ernstig worden
beschouwd.
Spreker is het niet eens met den heer Oostdam, dat het
nemen van maatregelen, als hier worden gevraagd, zou zijn
beneden de waardigheid van het doel, dat men beoogt.
Trouwens, die opvatting wórdt lang niet door alle partij-
genooten van den heer Oostdam gedeeld, want in verschil
lende gemeenten hebben de Katholieken medegewerkt tot
het invoeren van een vloekverbod en in »De Maasbode" heeft
spreker een artikel gelezen, waarin op het in het leven roe
pen van zulk een verbod wordt aangedrongen.
Spieker is een voorstander van een vloekverbod en al mag
men dan van de resultaten geen overdreven verwachtingen
hebben, in elk geval zal er een preventieve werking van
uitgaan. IIij hoopt dan ook, dat de Raad het eerste gedeelte
van het voorstel zal verwerpen en Burgemeester en Wet
houders met de kwestie van den melkverkoop die van den
verkoop van ijsco's zullen nagaan.
De Voorzitter zegt, dat dit laatste niet mogelijk is, omdat
het eene geringe eetwaar, het andere een drinkwaar is.
De beraadslaging wordt gesloten.
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt in stemming gebracht en met 26 tegen 3 stemmen
aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Hamel, Mulder, Meijnen,
Reimeringer, Sanders, van den Heuvel, van Stralen, Groene-
veld, Knuttel, Wilbrink, van der Reijden, Kooistra, Splinter,
Baart, van Eek, Spendel, Heemskerk, Dubbeldeman, Bergers,
Oostdam, Mevrouw van Itallievan Embden, Mevrouw