MAANDAG 25 AUGUSTUS 1924. 213 zijn en daardoor geen prijs meer stelde op het ontvangen van een antwoord. Spreker zegt, dat het strafrecht, behoudens de ambtsdelicten, in Nederland voor alle burgers gelijk is. Men heeft niet straf recht alleen voor studenten, alleen voor timmerlieden, alleen voor metselaars enz. Waar gesproken is van »relletjes", wil spreker eens een opgave geven van hetgeen daaronder kan vallen. Daaronder kan vallenmishandeling, verzet, weder- spannigheid, beleediging, zaakbeschadiging, baldadigheid, in dronkenschap verkeer belemmeren, orde verstoren en anderer veiligheid bedreigen; rumoer en burengerucht maken, waar door de nachtrust kan worden verstoord; vrijheid van bewe ging verhinderen, hinderlijk volgen, dronkenschap op den openbaren weg; zingen van oneerbare liederen of oneerbare toespraken, deelnemen aan een vechterij met zwaar licha melijk letsel of dood tengevolge. Voor het plegen van al die feiten is iedere Nederlander, ook een student, ook een Raadslid, ook een professor, strafbaar. De zaak is dus, dat er proces-verbaal opgemaakt wordt en dat is ook in deze zaak geschied, en dan komt er een uitspraak van den rechter. Bovendien, wat is een relletje? Dat is zeer moeilijk te defmiëeren. Én wat is een student? Iemand, die zich niet als student heeft laten inschrijven en geen collegegeld betaalt, zou, als men een verordening kon maken, die alleen voor studenten gold, vrij loopen, al was hij veel schuldiger dan anderen, maar studenten, die wel ingeschreven zijn, zouden er bij zijn. Of zou men een verordening moeten maken, welke alleen gold leden van sociëteiten? De heer Spendel komt er tegen op, dat de Voorzitter zich met een lolletje er van afmaakt. Over hetgeen op den bewusten avond voorgevallen is heeft de halve burgerij schande gesproken. Dat was geen relletje maar een provocatie van den kant van de studenten. De Voorzitter blijft er bij, dat het niet aangaat, dat men met dergelijke dingen in den Raad komt. Als men een straf baar feit ziet plegen, dan kan men het aangeven bij de politie en deze maakt dan proces-verbaal op, zoodat de dader voor den strafrechter komt. De heer Spendel meent, dat de Raad een verordening in het leven kan roepen, waarbij dingen als op dien avond geschied zijn, verboden worden. Spreker zegt met een voorstel in dien zin te zullen komen. De Voorzitter verklaart, dat hij dergelijk voorstel met belangstelling tegemoet zal zien. De heer Witmans wilden Voorzitter als hoofd der gemeente politie wijzen op den toestand in de Aloëlaan, langs het Schuttersveld. Paarden en wagens rijden door die laan, be schadigen daar de huizen en leveren gevaar op voor de voet gangers. Spreker zou gaarne zien, dat de politie daaraan eens bare aandacht wijdde. De Voorzitter geeft den beer Witmans in overweging om deze klacht schriftelijk in te dienen; spreker zal er dan spoedig werk van kunnen maken. Mevrouw Dietrichde Rooy brengt in herinnering, dat ongeveer een half jaar geleden de Raad besloten heeft om de Kennewegsteeg af te sluiten. Dat is geschied met hekken aan den kant van den Apothekersdijk en aan den kant van de Haarlemmerstraat. De bedoeling was, dat die hekken ge sloten zouden blijven en dat de bewoners van die steeg een sleutel zouden krijgen, maar aan den kant van de Haarlem merstraat staat bet hek voortdurend open. Dat is toch niet de bedoeling geweest. De heer Mulder antwoordt, dat nogmaals kan worden ge zegd dat het hek gesloten moet zijn, maar dat het een moei lijke kwestie is, omdat de eigenaar van het hoekhuis er speciaal belang bij heeft en er dus op uit is, om dat hek zooveel mogelijk open te laten staan. De heer Huurman gelooft, dat de gemeente niet het recht heeft deze steeg af te sluiten, omdat de caféhouder, die op den hoek woont, voor zijn eigendom recht van uitgang heeft. Maar zelfs al had de gemeente recht de deur voortdurend gesloten te houden, dan zou het moeilijk zijn daar de hand aan te houden, men zou er dan wel den geheelen dag een politieagent bij mogen zetten. Bovendien, de steeg is niet afgesloten, om den caféhouder te belemmeren, maar wel om de ongerechtigheden, die daar plaats hadden en omdat de aanwezige urinoirs hinderlijk voor de omgeving waren. De heer van Eck herinnert er aan, in de vergadering van 16 Juni, in verband met het plan van de Tramwegmaat schappij tot. het leggen van een dubbele tramlijn door de Haarlemmerstraat, te hebben gevraagd of het College het niet, wenschelijk achtte te bevorderen, dat één lijn werd gelegd door de Haarlemmerstraat en de andere over de Oude Vest, en of, nu vaststaat dat de tram haar eindpunt zal hebben aan den Kouden Hoek, naar het oordeel van het College niet de tijd gekomen is om de groote Havenbrug te verbouwen. Op verzoek van den Voorzitter heeft spreker die vragen toen op schrift gesteld en nu vraagt hij of daarop reeds het ant woord kan worden gegeven. De heer Mulder antwoordt, dat tegen het leggen van een dubbel spoor door de Haarlemmerstraat absoluut niets te doen is, omdat Gedeputeerde Staten dezen hebben de beslissing omdat het een intercommunale lijn is daartoe aan de Maatschappij vergunning hebben gegeven. Het leggen van een lijn langs de Oude Vest zou in elk geval tot de onmogelijkheden behooren, want daar liggen tal van pak schuiten en daar is het verkeer veel te druk. Wat de Groote Havenbrug aangaat, Burgemeester en Wethouders meenen dat daaraan voorloopig niet veel moet worden gedaan, omdat binnenkort bij den Raad een voorstel zal inkomen om een loopbrug, d.w.z. een brug voor het gewone verkeer, behalve dat met auto's en rijtuigen, over de Mare- singelgracht te maken, waardoor de Groote Havenbrug zeer zal worden ontlast. Door de beeren Groeneveld en Eerdmans is indertijd de gedachte uitgesproken om een brug te maken, welke langs de gasfabriek zou loopen en zou uitkomen bij de, school aan den Maresingel. Het is altijd nog te wenschen, dat de Tramwegmaatschappij er van afziet de tram haar eindpunt te doen hebben aan den Kouden Hoek, en in het belang van gemeente en Tramwegmaat schappij kunnen pogingen worden aangewend om dat gedaan te krijgen. De heer van Eck verklaart niet bevredigd te zijn door het antwoord van den Wethouder betreffende het tweede punt. Het zal nog wel eenigen tijd duren eer dat bruggetje er komt, en verder meent spreker, dat de drukte op de Groote Havenbrug altijd wel zoo groot zal blijven, dat het wen schelijk is, dat die brug door een betere vervangen wordt. De Voorzitter zegt, dat men eerst zal kunnen beoordeelen hoe de constructie van de nieuwe brug zal moeten zijn, wanneer een definitieve beslissing genomen is in zake het eindpunt van de tram. Anders zou men kans loopen om een brug te maken, die niet voldoende sterk zou blijken te zijn, of een te zware brug. De heer Groeneveld vestigt er de aandacht op, dat het register op de Handelingen van den Raad van 1923 nog niet verschenen is. Het is ditmaal bijzonder laat eer het register verschijnt. De Voorzitter antwoordt, dat dit ook zijn aandacht heeft getrokken. Niemand meer het woord verlangende sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 13