MAANDAG 25 AUGUSTUS 4924. Dietrich—de Rooij, dü heeren Eerdmans, Coster, Witmans en Sijtsma. Tegen stemmen: de heeren Eikerbout, Huurman en Zuidema. Conclusie sub b van het praead vies wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter stelt nu aan de orde de motie van den heer Dubbeldeman, luidende: »De raad is van oordeel dat het gewenscht is dat het Arm bestuur niet optreedt, als een Bureau voor loondrukkirig." De beraadslaging wordt geopend. De heer Dubbeldeman komt er tegen op, dat met degenen, die werkloos zijn geworden door de naweeën van den wereld oorlog, gespeeld wordt, zooals Armenzorg dat gedaan heeft. Spreker heeft deze motie voorgesteld om den Raad de ge legenheid te geven zich uit te spreken, dat Armenzorg niet moet optreden als een instituut, dat de loonen drukt. Het is goed, dat Armenzorg en de Crisiscommissie trachten de menschen aan werk te helpen, maar het mag niet zóó gebeuren, dat, wanneer zij in een ander bedrijf komen te werken, minder dan het minimum verdienen, dat tusschen patroons en werklieden is vastgesteld. Waar nu wel gebleken is, dat het Burgerlijk Armbestuur de menschen prest om werk aan te nemen, waar het loon door elk weldenkend mensch wordt veroordeeld, meent spreker, dat het gewenscht is, dat de Raad zich uitspreekt tegen die practijken van het Armbestuur. De heer Knuttel is het volkomen eens met de laatste uitspraak van den heer Dubbeldeman, maar meent, dat men met de motie niets opschiet. Wat is toch loondruk? Ieder geval moet afzonderlijk behandeld worden. De heer Heemskerk zegt, dat men de motie van den heer Dubbeldeman oppervlakkig beschouwende, in de verleiding zou komen er zijn stem aan te geven, maar dat de toelich ting van den voorsteller de zaak in een eenigszins ander stadium brengt. In die toelichting kwam tusschen de regels door de vraag naar voren, of inderdaad het Burgerlijk Arm bestuur en de Crisiscommissie zich bij hun arbeid laten be ïnvloeden door het idee, dat zij bij het tewerkstellen van menschen het loon moeten drukken. Alvorens zijn stem over de motie te bepalen, zou spreker van den Wethouder willen vernemen, of inderdaad die gedachte bij het Burgerlijk Arm bestuur voorzit. De heer Wilbrink meent, dat de heer van Stralen de vorige maal verstandig heeft gedaan door, na het antwoord van den Wethouder, niet een motie in te dienen. Nu kan deze motie van den heer Dubbeldeman niet anders worden bezien dan in het licht van de besprekingen, in de vorige vergadering gevoerd. Spreker zal niet een oprdeel vellen over de loonen, welke aan de steenfabriek «Ouderzorg" worden betaald, omdat hij geen gelegenheid heeft gehad gebruik te maken van de uitnoodiging om de loonlijsten te gaan inzien, maar in ieder geval is de vorige maal hier een geval behan deld van iemand de Wethouder heeft dat duidelijk aan getoond die werkschuw was geworden en aan wien men daarom een plaats heeft moeten aanwijzen, terwijl dat niet noodig zou zijn geweest, indien men te doen had gehad met iemand, die wilde werken en werk had gezocht. Het was volkomen in orde, dat het Burgerlijk Armbestuur dien man had gedwongen aan het werk te gaan al was het tegen een loon dat niet geheel in overeenstemming was met zijn arbeidsprestatie, gezien het feit, dat hij, zooals de Wethou der mededeelde, feeds in een ijzerfabriek en in een bouw materialen handel werkzaam was geweest. Een motie van den heer van Stralen had op die besprekingen niet gepast en nu de heer Dubbeldeman den Raad in den val wil lokken door een ander licht op de zaak te werpen, geeft spreker zijn piedeleden in overweging de motie niet aan te nemen. De heer Sanders meent de vorige raadsvergadering aan getoond te hebben, dat men hier te doen heeft gehad met een werklooze, op wien een groote pressie moest uitgeoefend worden om aan het werk te gaan. Iedere beschuldiging van een poging van het Burgerlijk Armbestuur om het loon te drukken, moet hij dus verre van zich werpen. Tegen de motie van den heer Dubbeldeman hebben Bur gemeester eh Wethouders principiëel geen bezwaren, maar wanneer deze motie wordt aangenomen, dan zou daarin lig gen opgesloten, dat het Burgerlijk Armbestuur bij een Vjrpe- gere gelegenheid de loonen wel gedrukt zou hebben, hetgeen spreker als voorzitter van het .Burgerlijk Armbestuur ten sterkste ontkent. Spreker adviseert dus de motie niet aan te nemen. De heer Sijtsma zou gaarne vóór de motie stemmen, want tegenstemmen zou eigenlijk beteekenen, dat men een instituut wenscht, dat loondruk uitoefent, en dat wil hij allerminst en naar hij vermoedt geen zijner medeleden. Hij zal echter niet vóór de motie stemmen, indien de Wethouder uitdrukkelijk verklaart, dat het nooit in de be doeling van het Burgerlijk Armbestuur gelegen heeft en ook nooit zal liggen om loondruk uit te oefenen. Dat moet ook den voorsteller voldoende wezen, die om een onzuivere stem ming te vermijden, goed zal doen haar in te trekken. Men kan dan, zooals ook de heer Knuttel zegt en de heer van Stralen heeft gedaan, elk afzonderlijk geval ter sprake brengen. De heer Eerdmans betreurt de indiening van de motie, daar men den vorigen keer van den Wethouder heeft ge hoord, dat het een van de minder goede elementen betrof, die niet aan het werk was te krijgen. Wanneer die elemen ten het succes hebben, dat hun in den Raad door middel van moties telkens de beschermende hand bovên het hoofd wordt gehouden, dan is dat uit een sociaal oogpunt ver keerd. Den heer Witmans zijn verschillende gevallen bekend van menschen, die van de Steunverleening waren overgebracht naar het Burgerlijk Armbestuur en meteen hongerfooi werden afgescheept. Indien de Wethouder verklaart, dat dergelijke dingen niet meer zullen gebeuren, zal sprekers fractie tegen de motie stemmen. De heer Knuttel vindt het antwoord van den Wethouder zeer onbevredigend, daar het ten slotte niet gaat om de gezind heid van dien man, maar om het uurloon, waarvoor men hem heeft willen laten werken. Daarvan hing af of er loondruk plaats had. Spreker meent, dat het verkeerd zou zijn vast te stellen, dat er niet loondruk plaats heeft. De heer Dubbeldeman zal zijn motie intrekken, maar hij meent toch zijn doel te hebben bereikt, omdat de Raad, voor zoover de leden zich hebben uitgesproken, het blijkbaar met hem eens is, dat het Burgerlijk Armbestuur niet mag op treden als een instituut, dat de loonen, welke na heel veel strijd zijn verkregen, drukt. Het Burgerlijk Armbestuur is niet geneigd om, als een arbeider in een voor hem nieuw bedrijf gaat werken, op het loon bij te passen en terecht, omdat de patroon daarvan zou profiteeren, maar als men arbeiders prest om in een ander bedrijf te gaan werken dan waarin zij gewoon zijn dat te doen, moet men ook zorgen dat zij niet minder verdienen dan het minimum loon, dat in overleg tusschen patroons- en arbeidersorganisaties is vast gesteld. Uit de discussies, in de vorige vergadering gevoerd, is gebleken, dat het Burgerlijk Armbestuur in deze niet geheel vrij uitgaat, en daarom heeft spreker zijn niotie ingediend, maar waar blijkbaar medeleden, die het met de strekking der motie wel eens zijn, er toch hun stem aan zullen onthouden, omdat zij te veel verband houdt met hetgeen in de vorige vergadering is voorgevallen, acht spreker het verstandiger de motie in te trekken, hetgeen hij bij deze doet. Aan den heer Knuttel antwoordt spreker, dat loondruk is het verplichten van arbeiders om in een voor hen nieuw bedrijt te gaan werken tegen een loon, dat lager is dan het loon, door patroons- en arbeidersorganisaties in onderling overleg voor dat bedrijf vastgesteld. Was de motie gehandhaafd en aangenomen, dan had men zich er later, als zich gevallen van loondruk voordeden, op kunnen beroepen. Nu zal dat niet mogelijk zijn. De heer Sanders concludeert uit het feit, dat de heer Dubbeldeman zijn motie intrekt, dat deze hem gelijk geeft. De heer Dubbeldeman had niet verwacht, dat de Wethouder iets dergelijks zou zeggen. De Voorzitter zegt, dat de heer Dubbeldeman precies hetzelfde doet tegenover den Wethouder. De motie wordt ingetrokken, omdat de voorsteller meent, dat de Raad hem gelijk geeft. Nu staat er in de motie, dat het Burgerlijk Armbestuur niet mag optreden als een bureau voor loondruk, maar bij de toelichting heeft de heer Dubbeldeman gezegd, dat nooit en te nimmer druk op het loon mag plaats hebben. Volgens den heer Sanders heeft de persoon, om wien het de vorige maal ging, bij wijze van straf minder loon gekregen en dat is niet verkeerd. Maar als de heer Dubbeldeman zegt: ik trek de motie in, de Raad is het met mij eens, dan ligt daarin opgèslóten, dat de Raad wat betreft het den vorigen keer besproken geval het Burgerlijk Armbestuur zou désavoueeren en dan is de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 10