176 „De Directie is bevoegd den aangeslotene voor het ver breken van de aan den meter of andere toestellen aange brachte zegels of sloten een boete op te leggen van 3. Art. IX. In het eerste lid van artikel 17 wordt onder 3 gelezen in plaats van „bij artikel 13": „in de artikelen 13 en 14" en in plaats van „zegels": „zegels of sloten". Aan het derde lid van artikel 17 wordt een nieuwe zin toegevoegd, luidende als volgt: „Wanneer het afsluiten van den toevoer door den aan geslotene mocht zijn belemmerd, zijn de daardoor ontstane extra kosten mede verschuldigd." Art. X. Overgangsbepaling. De bij deze verordening vastgestelde tarieven gelden voor de eenheden, verbruikt na de meteropneming over de maanden Juli en Augustus 1924. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 16 Augustus 1924. Wij hebben de eer Uw College mede te deelen, dat de financiëele uitkomsten van het bedrijf een verlaging van de electriciteitsprijzen mogelijk maken. Zooals U bekend is, bedraagt de enkeltarief prijs thans 0.25 per eenheid voor de eerste 2500 eenheden per jaar en 0.23, 0.21 en 0.19 resp. voor de tweede, derde en vierde 2500 eenheden en 0.17 voor alle volgende eenheden per jaar. Deze prijs zou voor het eerste verbruik vermin derd kunnen worden tot 0.22 per eenheid en ook voor de volgende hoeveelheden naar verhouding lager kunnen zijn. Intusschen is gebleken, dat het groote aantal trappen van het enkeltarief, waarvan de gewone verbruikers geen noemenswaard voordeel hebben, voor de administratie ern stige bezwaren oplevert. Daarom verdient het aanbeveling het aantal trappen van het enkeltarief terug te brengen van vijf tot drie, evenals thans bij het z.g. verlaagd tarief (Art. 10 sub b der Electriciteitsverordening) reeds het geval is. Alsdan zal de enkeltariefprijs bedragen 0.22 per eenheid voor de eerste 2500 eenheden per jaar, 0.19 voor de tweede 2500 eenheden en 0.16 voor alle volgende eenheden per jaar. Met het enkeltarief kan tevens het dubbeltarief worden verlaagd en gebracht worden op 0.24 (thans 0.28), wat betreft het z.g. normaaltarief en op resp. 0.12, 0.10 en 0.09 per eenheid, wat betreft het z.g. verlaagd tarief (thans resp. 0.14, 0.12 en 0.11). Ook het woonhuistarief komt voor een evenredige ver mindering in aanmerking. Bedraagt thans het vast recht daarvan 0.20 per maand voor elk aansluitingspunt en het verbruikstarief, naar de onderscheidingen van art. 10 sub c der Electriciteitsverordening, resp. 0.12 en 0.06 per eenheid, voortaan zullen deze cijfers onderscheidenlijk 0.18, 0.12 en 0.05 kunnen worden. Hierbij zij opgemerkt, dat het woonhuistarief in een bepaalde verhouding moet blijven staan ten opzichte van het enkeltarief; de verlaging komt dan ook voor het woonhuistarief voldoende tot haar recht door wijziging van het vast recht van f 0.20 in 0.18 per maand en vermindering van den prijs voor het meerder verbruik van 0.06 tot 0.05 per eenheid. Verder stellen wij U voor, de opneming in de Electrici teitsverordening van een z.g. verwarmingstarief te bevorderen. Een dergelijk tarief zal ten goede komen aan de stroom- levering aan een groep van verbruikers (bijv. strijkerijen en andere inrichtingen met afzonderlijk aangelegde verwarinings- installatie's), aan wie thans alleen volgens bijzondere overeen komsten stroom geleverd kan worden. Door invoering van het ontworpen verwarmingstarief zal de toeneming van het aantal zulke contracten met geringe jaargarantie worden voorkomen, hetgeen wenschelijk is, waar die contracten veel administratief werk vereischen en extra kosten met zich brengen. Wat betreft den invloed, welken deze tariefsherziening op de financiëele resultaten van deElectriciteitsfabriekza! hebben, zij opgemerkt, dat bij verlaging van tarief a van art. 10 der Electriciteitsverordening met 1 cent per K.W.U. en van de overige daar genoemde tarieven naar evenredigheid, de derving aan inkomsten over de nog resteerende vier maanden van 1924 naar raming ongeveer ƒ10.600.zou bedragen; derhalve zal de hierboven voorgestelde verlaging (3 cent per K.W.U. voor tarief a, enz.) een gemis aan ontvangsten be- teekenen van, globaal geschat, 31.000.Daarbij is uitge gaan van de veronderstelling, dat de verkoop van elec- J triciteit volgens de verordeningstarieven over 1924 rond drie millioen K.W.U. zal bedragen. Xu zijn, zooals gezegd, de geldelijke uitkomsten over het eerste halfjaar van 1924 van dien aard, dat, onvoorziene omstandigheden voorbehouden, ook bij derving van laatst genoemd bedrag het voor 1924 geraamde batige saldo be houden zal blijven. Een verdere verlaging is echter niet wenschelijk, niet zoozeer nog wat betreft het jaar 1924 de nieuwe tarieven zullen daarin immers slechts gedurende vier maanden gelden als wel met het oog op 1925. Zonder op de cijfers van de begrooting voor dat jaar vooruit te loopen, zij er op gewezen, dat verdere verlaging der tarieven op de resultaten van 1925 een zoo ingrijpenden invloed kan hebben, dat het gevaar ontstaat, dat een be hoorlijke winst over dat jaar niet voldoende verzekerd zoude zijn. Beeds eerder hebben wij opgemerkt, dat men bij de financiëele politiek ten aanzien van de Lichtfabrieken rekening heeft te houden met velerlei onzekere factoren, die de resul taten van de bedrijven hoogst ongunstig vermogen te beïn vloeden en dat men daarom op het stuk van prijsverlaging uiterst voorzichtig dient te zijn en moet zorgen, dat er ten opzichte van het geraamde batige saldo een eenigszins ruime speling bestaat. Het is bovendien waarschijnlijk, dat bij een verlaging, die verder gaat dan hierboven is voorgesteld, de bijzondere stroomcontracten zouden moeten worden herzien, hetgeen wederom een aanzienlijke vermindering van inkomsten zou beteekenen. Wij willen hiermede niet zeggen, dat het ten eenenmale uitgesloten moet worden geacht, dat in den loop van 1925 een verdere verlaging der tarieven tot stand komt dit zal van de omstandigheden afhangen doch alleen, dat het niet raadzaam en met een goede bedrijfspolitiek niet vereenigbaar zou zijn, thans met de prijsverlaging verder te gaan, dan op grond van de op het oogenblik bekende gegevens gegaan mag worden. Tot zoover de meerderheid van onze Commissie. De minderheid stelt er prijs op Uw College mede te dee len, dat naar hare meening de electriciteits tarieven zonder bezwaar een eenigszins grootere verlaging kunnen ondergaan, dan hierboven is voorgesteld. Wel heeft zij zich, toen haar desbetreffend voorstel in onze Commissie was verworpen, uiteraard met de boven weergegeven verlaging vereenigd, doch zij blijft van gevoelen, dat de uitkomsten van het bedrijf een verlaging van het enkeltarief tot 0.20 en van de andere tarieven naar evenredigheid, alleszins wettigen. De voorgestelde verlaging kan ingaan na de meteropne ming over de maand Augustus 1924; de nadien verbruikte eenheden zullen dan volgens de gewijzigde tarieven worden berekend. Wij maken van deze gelegenheid gebruik om U tevens nog enkele andere, in de practijk wenschelijk gebleken, wijzigingen, zoo van de Gas- als van de Electriciteitsver ordening voor te stellen. In de eerste plaats een wijziging van artikel 7 der Gas- verordening. Dit artikel kent aan Commissarissen de bevoegdheid toe, om aan bewoners van kleine woningen of gedeelten van woningen gas te doen verstrekken over een muntgasmeter. De aanleg van muntgas-installatie's geschiedt intusschen, zooals het artikel zegt, „alleen in perceelen, waarvan de huurwaarde bij de week wordt uitgedrukt". Die aanleg heeft dan van gemeentewege plaats, terwijl de muntgas- verbruiker kosteloos een muntgasmeter, alsmede de noodige binnenleidingen en gastoestellen in bruikleen krijgt. Xu heeft de ervaring geleerd, dat het wenschelijk is, om de mogelijk heid te openen, dat ook aan verbruikers, niet vallende onder de zooeven vermelde categorie, met name den verbruikers, wien het moeilijk mocht zijn maandelijks de aan gas ver schuldigde bedragen per quitantie te voldoen, gas over den muntgasmeter te verstrekken. De met erhuur wordt verkregen uit den voor muntgas hoogeren prijs. Voor het kosteloos in gebruik geven van de noodige binnenleidingen en gas toestellen aan deze verbruikers bestaat echter geenerlei reden. In artikel 7 zal dus, bij aanneming van ons voorstel, voortaan van beide categorieën muntmeter-verbruikers mel ding worden gemaakt. De overige wijzigingen, welke wij in art. 7 zouden willen zien aangebracht, vereischen weinig toelichting. Zij strekken deels om een nauwkeuriger aanduiding te geven van de woningen, die voor muntgasinstallatie's met kostelooze leidingen en toestellen in aanmerking komen (in overeen stemming met de praktijk wordt voorgesteld in het tegen woordige lid 2 in te voegen, dat de huurwaarde een door Commissarissen vast te stellen bedrag niet mag overschrijden), deels om het mogelijk te maken, dat voor het aanbrengen door de Gasfabriek van latere uitbreidingen van bestaande muntgasinstallatie's een tegemoetkoming in de kosten wordt gevorderd, alsmede, dat Commissarissen kunnen vorderen, dat de huiseigenaar of diens rechtverkrijgende de muntgas- installatie in eigendom overneemt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 8