173 b. voor iederen leerling van de afdeeling B, die alle lessen aan die afdeeling volgt, ƒ50.'sjaars; c. voor iederen leerling van de afdeeling B, die niet alle lessen aan die afdeeling volgt, ƒ8.'sjaars per wekelijksch lesuur, tot een maximum van 50.'sjaars; d. voor iederen leerling, die de lessen aan een cursus in één der talen of in wiskunde volgt, 25.'sjaars per wekelijksch lesuur; e. voor iederen leerling, die de lessen aan den cursus in spraakvorming en zang volgt, ƒ20.'sjaars per wekelijksch lesuur voor iederen leerling, die de lessen aan den cursus in de nuttige handwerken volgt ƒ15.'sjaars per wekelijksch lesuur. 2. Yoor hen, die de lessen aan de afdeeling A of aan de afdeeling B volgen en niet bij machte zijn het volle school geld te betalen, kan het schoolgeld op voorstel van den directeur der school door Burgemeester en Wethouders tot op de helft worden verminderd. 3. Zij, die onvermogend zijn, kunnen op voorstel van den directeur door Burgemeester en Wethouders van de betaling van schoolgeld worden vrijgesteld. 4. Vrijgesteld van de betaling van schoolgeld zijn eveneens de leerlingen, die overeenkomstig artikel 24 van het Koninklijk besluit van 11 September 1923, Stbl. No. 440, van Rijks wege eene toelage genieten. Abt. 5. Indien twee of meer kinderen uit hetzelfde gezin gelijk tijdig de afdeeling A bezoeken, wordt voor het oudste het volle schoolgeld, voor het tweede het 2/3 gedeelte en voor ieder der overigen de helft van het in art. 4 bepaalde school geld geheven. Art. 6. 1. Voor leerlingen van de afdeeling A en de afdeeling B, wier ouders, voogden of verzorgers buiten het Rijk wonen, bedraagt het verschuldigde schoolgeld 100.'s jaars. Onder het Rijk is hier te verstaan het Rijk in Europa. 2. In bijzondere gevallen kunnen Burgemeester en Wet houders op voorstel van den directeur voor hen een lager schoolgeld dan het in het eerste lid bedoelde vaststellen. Art. 7. Indien ten onrechte niet of tot een te gering bedrag is aangeslagen, kan het te weinig geheven schoolgeld worden nagevorderd, zoolang niet sedert den aanvang van het heffingsjaar drie jaren zijn verstreken. Art. 8. 1. Het schoolgeld wordt bij vooruitbetaling voldaan in drie- maan delijksche termijnen. 2. Die termijnen worden gerekend aan te vangen 1 Sep tember, 1 December, 1 Maart en 1 Juni. Art. 9. Aan den leerling, voor of door wien het schoolgeld niet vóór of op de vervaldagen is betaald, kan het verder bij wonen der lessen door Burgemeester en Wethouders worden ontzegd. Art. 10. 1. Bij toelating tot de school in den loop van het school jaar is het schoolgeld verschuldigd over zooveel kwartalen (geen kalenderkwartalen) als het heffingsjaar bij de toelating bevat, gedeelten van kwartalen voor geheele gerekend. 2. Ingeval van overlijden of verlaten der school in den loop van een schooljaar, kan, op verzoek van den school- geldplichtige, restitutie van schoolgeld plaats vinden over het tijdvak, gedurende hetwelk de school niet werd bezocht. 3. Indien een leerling wegens ziekte of krachtens wettelijk voorschrift de school meer dan een maand (geen kalender maand) niet heeft bezocht, Adndt het in lid 2 bepaalde overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de zomervacantie voor restitutie van schoolgeld niet mede- gerekend wordt. Art. 11. Bezwaren tegen den aanslag moeten binnen twee maanden na dagteekening van het aanslagbiljet schriftelijk worden ingediend. Art. 12. 1. Voor de toepassing van de artikelen 264 en 265& der Gemeentewet treedt de inspecteur der gemeentebelastingen in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wet houders of van den Burgemeester. 2. Bezwaar- en verzoekschriften moeten worden ingediend bij dien inspecteur. Art. 13. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 September 1924. 2. Op dien datum wordt geacht te zijn vervallen de ver ordening van 28 Juli 1910 (Gem.blad N°. 7), regelende de heffing van schoolgeld aan de gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te Leiden, gewijzigd bij de verordening van 13 Juni 1918 (Gem.blad N°. 24). VERORDENING, op de invordering van schoolgeld voor de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te Leiden. Artikel 1. De invordering van het schoolgeld geschiedt door den Gemeente-ontvanger, overeenkomstig de artikelen 258 tot en met 262 der Gemeentewet. Art. 2. 1. Binnen veertien dagen na den aanvang van het school jaar zendt de directeur der kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen aan Burgemeester en Wethouders eene lijst, bevattende den naam, voornamen en geboortedatum van de leerlingen zijner school, de lessen, welke zij op dat tijdstip volgen, alsmede den naam, voornamen en woon plaats van hunne ouders, voogden of verzorgers. Hij geeft daarbij aan, welke kinderen tot hetzelfde gezin behooren. 2. Binnen vijf dagen na den aanvang van ieder kwartaal verstrekt de directeur aan Burgemeester en Wethouders eene opgaaf van de wijzigingen, welke, tengevolge van in- of afschrijving van leerlingen, in het afgeloopen kwartaal hebben plaats gehad. 3. De modellen voor lijsten en opgaven worden door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Art. 3. De Gemeente-ontvanger zendt, binnen een maand na de ontvangst van een kohier, aan ieder aangeslagene een aan slagbiljet, waarvan het model wordt vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. Art. 4. 1. Het schoolgeld is in vier driemaandelijksche termijnen bij vooruitbetaling verschuldigd en vervalt op den eersten werkdag van het tijdvak, waarover betaald moet worden. 2. De aanslagen op suppletoire kohieren zijn invorderbaar in zooveel termijnen als er in het heffingsjaar nog loopen. 3. Het staat aan alle aangeslagenen vrij het verschuldigde in eens of in grootere sommen dan de termijnen aanwijzen, te voldoen. Art. 5. De Gemeen te-ontvanger of hij, die hem vervangt, is verplicht van elke betaling onmiddellijk kwitantie op het aanslagbiljet te stellen, tenzij de betaling geschiedt door overschrijving of storting op de giro-rekening. Art. 6. De betaling van het schoolgeld geschiedt in de vol gende orde a. de kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijn; b. de oudste der vervallen termijnen. Art. 7. Aanslagen, waarvan de invordering niet kan geschieden tengevolge van onvermogen of andere ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders geldige redenen, worden door Burgemeester en Wethouders oninvorderbaar verklaard. Art. 8. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 September 1924. Op dien datum wordt geacht te zijn vervallen de verordening van 28 Juli 1910 (Gem.blad No. 7), regelende de invordering van schoolgeld aan de gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. II. te besluiten, dat het- leerarenpersoneel van de Gemeen telijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen en van de aan die school verbonden cursussen, te rekenen met ingang van 1 September 1924, geheel overeenkomstig de salarisregeling voor het leerarenpersoneel aan de Rijks-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 5