MAANDAG 14 JULI 1924.
161
Er wordt hier door den Minister met twee maten gemeten,
want te Amsterdam, Rotterdam, den Haag en Utrecht is het
bedrag van f 13.50 ongewijzigd gebleven, terwijl daar boven
dien een huurtoeslag van 1.50 wordt gegeven aan hen, die
meer dan 3.50 per week verwonen, en de bedragen bene
den den gulden tot op een gulden worden afgerond. Daar
worden de menschen beter behandeld dan te Leiden.
Waar het hier arbeiders betreft, die reeds maanden
achtereen werkloos zijn, zou er veel meer aanleiding wezen
de uitkeering te verhoogen dan haar te verlagen.
Ook spreker heeft het bevreemd, dat in deze een beslissing
is genomen zonder daarin den Raad te kennen. De mach
tiging, welke in de vorige vergadering van den Raad is
gegeven, hield niet in het recht om, als van uit den Haag
bericht kwam dat de ondersteuningsbedragen moesten wor
den verlaagd, daarop in te gaan.
Mocht worden aangevoerd, dat het niet inwilligen van het
verzoek van den Minister tengevolge zou hebben, dat de
gemeente het Rijkssubsidie verspeelde, dan zou spreker
zeggen: laten wij het er maar op wagen, want het subsidie
is niet van dien aard het bedraagt slechts eenige hon
derden guldens dat de gemeente die meerdere kosten niet
zou kunnen dragen. Amsterdam heeft het aangedurfd de
uitkeeringen even hoog te houden en er is geen enkele reden
voor Leiden om zich te laten terugdringen, vooral als de
arbeiders daardoor meer zorgen zullen krijgen dan zij thans
reeds hebben.
De heer Elkerbout heeft hooren spreken van een bedrag
van eenige honderden guldens per week, dat de gemeente
zou moeten missen bij het derven van het Rijkssubsidie,
maar hij zou gaarne het juiste bedrag willen vernemen.
Verder komt aan spreker het nieuwe artikel 8 wel eenigs-
zins vreemd voor.
In dat artikel wordt gezegd, dat, wanneer men gedurende
drie jaren achtereen uitkeering heeft gekregen, men daarna
wederom in aanmerking zal komen voor den steun, dien
men voordien heeft gekregen.
Spreker meent, dat verschillende werkloozenkassen alleen
maar spreken van 2 jaren achtereen trekkenden en dat in
het derde jaar een werklooze geen uitkeering krijgt.
Gaarne zou spreker omtrent artikel 8 eenige nadere in
lichting krijgen.
De heer Heemskerk betreurt het persoonlijk ook, dat dooi
den Minister de maatregel is getroffen om de uitkeering
voor de werkloozen te verlagen, maar meent dat de heer
van Stralen verkeerd doet met verband te zoeken tusschen
het in de laatste raadsvergadering genomen besluit en de
uitkeeringen, die vastgesteld zijn.
Bij het overgeven van de bevoegdheid in handen van de
Steuncommissie is uitdrukkelijk uitgesproken, dat de com
missie zich zou moeten houden aan de bindende algemeene
regelen, door den Raad of door de overheid, in dit geval
door den Minister, vastgesteld.
Indertijd heeft de Minister bepaald, dat de uitkeejing aan
werkloozen niet hooger zou mogen zijn dan 13,50; thans
komt de Minister daarop terug en stelt hij de uitkeering op
12.— a 13.-.
Spreker betreurt het, dat de Minister dit standpunt in
neemt, maar is dit een zaak, waaraan de Raad iets kan doen
De heeren van de overzijde nemen het standpunt in, dat
zij al meermalen hebben ingenomen, n.l. dat de Raad zich
moet verzetten tegen het standpunt van den Minister, maar
men vergete niet, dat de hoofdbesturen van de verschillende
vakbureaux zich bij den Minister verzet hebben tegen die
verslechtering in de werkloozenuitkeering en dat de Minister
dien maatregel eenigen tijd heeft opgeschort, doch dat hij
ten slotte toch niet gezwicht is voor hetgeen de verschillende
vakbonden hebben aangevoerd.
Daarom, men moet de bevoegdheid der Steuncommissie
en den steunnorm van elkander gescheiden houden.
Als de Minister het standpunt inneemt, dat Leiden niet
hooger kan gaan dan hij voorschrijft en dat alleen uitzon
deringen zijn toegelaten voor de 4 grootste gemeenten, dan
begrijpt spreker niet, hoe men met een voorstel kan komen
om zich alsnog tegen het standpunt van den Minister te
verzetten.
Dat is een propagandamiddel ten einde te trachten den
werkloozen in het gevlei te komen, ledereen, die de zaak
objectief beziet, begrijpt, dat het gemeentebestuur in deze
geheel vrij uitgaat.
De heer Knuttel constateert, dat het in den laatsten tijd
wel in een buitengewoon snel tempo gaat met de afbraak van
alles wat nog eenigszins in het belang van de arbeidersklasse
in het leven geroepen is. De Raad ontvangt elke vergadering
eenige voorstellen, waarbij verslechtering op allerlei gebied
wordt ingevoerd. Men moet zich er voor wachten te komen
in het vaarwater van den heer Heemskerk, die zijn medeleden
zoo prachtig heeft voorgehouden, hoe de een den ander den
bal toekaatst, hoe de een de verantwoordelijkheid* op den
ander schuift, zoodat noch de lands- noch de gemeentelijke
regeering verantwoordelijk wil zijn en de toestand voor de
arbeiders steeds slechter wordt. Men vergist zich in den
indruk, welke dat in de arbeiderskringen maakt, want men
gevoelt daar sterk, dat alle maatschappelijke moeilijkheden
op de arbeiders worden verhaald. Bij de werkloosheids-
uitkeeringen komt dat heel sterk uit, want ofschoon de
werkloosheid afneemt en dus de druk uit dien hoofde op de
openbare kas vermindert, tracht men toch van die uitkeeringen
zoo goed als niets te doen overblijven. Spreker heeft niets
tegen het voorstel van den heer van Stralen, maar zijns
inziens is in dit opzicht langs parlementairen weg niets te
bereiken, gezien de samenstelling van den Raad en van de
Regeering, zoodat de niet-parlementaire weg moet worden
bewandeld. Alleen het groeiend verzet der arbeiders kan
dergelijke maatregelen, welke week op week elkaar volgen en
waardoor de ellende onder de arbeiders steeds wordt vergroot,
tegenhouden en zij, die in die kringen leiding geven, mogen
wel eens overwegen of niet andere wegen moeten worden
ingeslagen.
De Voorzitter begrijpt, niet, waarom de heeren steeds
Tweede Kamertje spelen. De Minister heeft het besluit ge
nomen en de twee geestverwanten van den heer Knuttel
in de Tweede Kamer hadden er over kunnen spreken. Bur
gemeester en Wethouders van Leiden zijn voor dit besluit
niet verantwoordelijk.
De heer Zuidema verwondert zich over deze breede bespreking.
Toen indertijd de Commissie voor de steunverleening werd
ingesteld, kreeg spreker den indruk, dat naar het oordeel
van de heeren van de overzijde ongeveer het ideaal was
bereikt, omdat de vertrouwensmannen der vakorganisatie's
nu zelfstandig zouden kunnen beslissen en beter met de
belangen der werkloozen rekening zou worden gehouden.
Spreker begrijpt niet waarom deze dingen telkens in den
Raad ter sprake moeten komenhij acht dat onnoodig. Het
is hem ook opgevallen hoe gemakkelijk de heeren er over
praten, dat het Rijkssubsidie ten bedrage van een paar
honderd gulden per week wel kan worden gemist, terwijl
alles wat wordt gedaan om den toestand van de gemeente-
financiën te verbeteren van die zijde wordt tegengewerkt.
Wat de zaak zelve betreft, ontkend kan niet worden dat
de genoemde ondersteuningsbedragen niet te laag zijn.
Als men dat doet, handelt men zeer eenzijdig. Wanneer
men een vergelijking maakt, dan moet men vooreerst rekening
houden met loonen, welke betaald worden, maar vooral met
de uitkeeringen van de werkloozenkassen, en wanneer men
ziet, dat de toestand zoo is dat de menschen er nu belang
bij hebben dat zij maar niet trekken uit de werkloozen
kassen maar bij den »Steun" terechtkomen, dan keert men
de zaak wel wat om.
De heer Sanders zegt, dat het thans voor de vierde maal
is, dat hij dit onderwerp in dezen Raad te verdedigen heeft,
en dat het weder zal geschieden in dezelfde bewoordingen
als hij tot dusver ter bestrijding van de oppositie van den
heer van Stralen heeft gebruikt.
De heer van Stralen beroept zich erop, dat eenigen tijd
geleden is aangenomen het voorstel om bepaalde personen
van de steunverleening uit te sluiten. Dat voorstel is van
Burgemeester en Wethouders uitgegaan, omdat in verschei
dene groote gemeenten, en te Leiden zeker ook, de behoefte
gevoeld werd om eenige wijziging in de steunverleening aan
te brengen. Op het oogenblik dat het voorstel hier in den
Raad behandeld werd, waren verschillende van die wijzigingen
bereids in Amsterdam, Rotterdam en andere plaatsen ingevoerd.
Op denzelfden dag, dat het voorstel hier in bespreking
kwam, spreker meent een half uur vóórdat hij de Raadszaal
binnentrad, werd hem ter hand gesteld de nieuwe steun
regeling, zooals die door den Minister werd vastgesteld. Uit
den aard der zaak had spreker toen geen gelegenheid om
dat reglement te bestudeeren. Had hij meer tijd gehad, dan
had hij dat voorstel teruggetrokken en had hij overeen
komstig dat reglement een voorstel gedaan betreflende de
steunregeling.
In dat steunreglement van den Minister worden verschil
lende dingen zeer positief voorgeschrevendaarin is ook
sprake van den norm. De Minister noemt den norm in het
steunreglement niet, maar verzoekt om te mogen vernemen
wat de gemeente daaromtrent denkt te doen.
Toen heeft het gemeentebestuur op advies der Steuncom
missie aan den Minister geschreven, dat er geen aanleiding
bestond om dien norm te verlagen, en daarop heelt de Mi
nister geantwoord:
»Naar aanleiding van nevenvermeld schrijven heb ik de eer