GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 121 treden boven bet aantal gesteld in art. 28 (nieuwe redactie), maar bet verdient o. i. geene aanbeveling van die moge lijkheid gebruik te maken. Immers zou geleidelijke aan passing van de tegenwoordige organisatie van het lager onderwijs bij het nieuwe stelsel medebrengen, dat bij elke mutatie aanpassing van het onderwijs bp dat stelsel zoude moeten plaats vinden, hetgeen practisch vrijwel onmogelijk is en herhaaldelijk stagnatie of althans ernstige storing in den goeden gang van het onderwijs zoude brengen. Waar nu bij handhaving van den tegenwoordigen toestand het aantal overcomplete leerkrachten, hetwelk thans 24 bedraagt, automatisch tot 48 zoude stijgen en de financieele toestand der gemeente het onmogelijk maakt de gemeente kas te dier zake met meer uitgaven (naar schatting 50.000.per jaar meer plus een vrij hoog bedrag aan vergoeding van de jaarwedden van boventallig personeel bij het bijzonder onderwijs) te belasten, is wijziging d. w. z. inkrimping van het aantal klassen door middel van het verhoogen van het aantal leerlingen per klasse, naar onze meening noodzakelijk. Al zal nu, gezien het feit, dat niet alle lokalen dit volledig aantal leerlingen kunnen bevatten, het onderwijs niet geheel op den nieuwen toestand kunnen worden ingericht, moet toch het mogelijke worden gedaan, om althans toeneming van uitgaven te voorkomen. Om die reden is verhoogiüg van het aantal leerlingen per klasse o.i. onvermijdelijk. Doch ook om andere redenen achten wij op voering van het aantal leerlingen per klasse noodig. Her haaldelijk toch is gebleken, dat overschrijding van het thans geldende aantal van 36 per klasse, in het bijzonder ten aanzien van de lagere leerjaren, niet te vermijden was, wilde men voor komen, dat de leerlingen, door de ongunstige verdeeling van de scholen over de gemeente, een betrekkelijk grooten af stand moeten afleggen. Hoewel in verband met de geringe grootte van vele lokalen een gemiddeld aantal van 41 leerlingen per klasse niet steeds bereikbaar is, moet o. i. toch het streven er op gericht zijn dat gemiddelde zooveel mogelijk te be naderen. Het zal wel geen betoog behoeven, dat het te dien einde noodig is in verschillende lokalen, welke daarvoor ruimte bieden, meer dan 41 leerlingen toe te laten. Aan gezien een betrekkelijk groot aantal lokalen 48 leerlingen per klasse kan bevatten, zouden wij daarom het maximum aantal op 48 per klasse wenschen te zien bepaald. Dit maximum, dat in den regel niet zal worden bereikt, en dat wij in geen geval zouden willen overschrijden, schijnt ons in de gegeven omstandigheden vereischt. Ha kennisneming van de hierbij behoorende gegevens zal U blijken, dat, bij zulk eene opvoering van het aantal leer lingen per klasse, zonder veel bezwaar van de 16 scholen, wier leerlingen bestemd zijn om na 6 jaren over te gaan naar de Centrale School voor het 7e leerjaar, twee scholen kunnen worden gemist. Wij gaan dan nog bij lange na niet zoover als de Eegeering blijkens de nieuwe wettelijke bepaling mogelijk acht. Immers zal het algemeen gemiddelde nog aanzienlijk heneden de 42 zijn. Gelijk U uit het bij de stukken gevoegde advies van de Plaatselijke Schoolcommissie zal blijken, wenscht de Com missie het maximum-aantal leerlingen per klasse op 42 te zien bepaald. Tot ons leedwezen moeten wij U stellig ont raden dit advies te volgen, omdat bij zulk een aantal ten minste 7 leerkrachten meer in dienst zouden moeten blijven, hetgeen eene extra-uitgaaf zou veroorzaken van althans ƒ17500.per jaar voor het openbaar onderwijs, waarbij dan nog zou komen een aanzienlijk bedrag voor vergoeding van de jaarwedden van boventallig personeel bij het bijzonder onderwijs. Bovendien zouden de moeilijkheden, aan de nieuwe indeeling der leerlingen verbonden, zeer worden vergroot. Wij meenen dan ook, dat het bepaald noodig is het maxi mum-aantal leerlingen per klasse op 48 te stellen. Haar onze meening komen voor opheffing in aanmerking de scholen, gevestigd in het gebouw aan het Plantsoen. Yoor deze opheffing toch pleit in de eerste plaats het feit, dat in dat deel der stad voor 6 scholen van die soort (Haver- straat A en B, Plantsoen A en B en Duivenbodestraat A en B), welke gebouwen op zeer geringen afstand van elkaar liggen, betrekkelijk weinig leerlingen zijn en dat bij opheffing van een dier drie gebouwen het gebouw aan het Plantsoen, hetwelk vrijwel in het midden van deze groep scholenligt, daar voor het meest aangewezen is, omdat de verdeeling van de leer lingen der in dat gebouw gevestigde scholen over de andere scholen de minste bezwaren oplevert. Verder is onze keus op de Plantsoenscholen gevallen, omdat bij opheffing dier scholen het schoolgebouw voor de helft kan worden over gedragen aan het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk Onderwijs, welk Bestuur ons heeft medegedeeld, dat haar schoolgebouw aan de Pieterskerkgracht door den Inspecteur van het L. O. is afgekeurd. Door de overdracht van de helft van de Plantsoenschool aan dat Bestuur zoude dus een belangrijk voordeel worden verkregen, aangezien op die wijze de bouw van een geheel nieuw gebouw voor de bijzondere school aan de Pieterskerkgracht kan worden voorkomen. Wij stellen ons voor U zeer spoedig een voor stel te doen toekomen betreffende de bestemming van de andere helft van het gebouw aan het Plantsoen. Verdere inkrimping van het aantal klassen voor de boven bedoelde categorie van scholen achten wij, althans voor- loopig, niet aanbevelenswaard. Thans komende tot de opleidingsscholen voor u. 1. o., merken wij op, dat ook met betrekking tot deze categorie van scholen inkrimping van klassen niet achterwege kan blijven. Bij de beschouwing van de in de Leeskamer ter inzage gelegde gegevens, zal het aan Uwe aandacht niet ontgaan, dat de meeste gebouwen dier scholen beschikken over lokalen, bestemd voor een betrekkelijk groot aantal leerlingen. Een uitzondering daarop vormen de scholen aan de Boommarkt (Meisjesopleidingsschool) en Oude Vest (Leerschool). Het ligt voor de hand, dat bij opheffing van klassen in de eerste plaats in aanmerking behooren te komen de gebouwen met kleine lokalen. Waar wij het nu niet gewenscht achten de eenige openbare meisjesschool, welke nog in onze gemeente bestaat, op te heffen en het gebouw met niet al te veel kosten zoodanig kan worden verbouwd, dat een voldoend aantal behoorlijke lokalen kan worden verkregen, zijn wij tot het besluit gekomen U voor te stellen de Leerschool, welke thans nog 13 klassen telt, tot een zes-klassige school in te krimpen. Hoe aangenaam het ons ook zoude zijn deze school, met het oog op haar karakter als leerschool, onaan getast te laten, is dat o. i. uit financieel oogpunt niet doen lijk. Immers zoude het dan onmogelijk zijn het gestelde doel „geen vermeerdering van uitgaven" te bereiken. Het is ons toch gebleken, dat opheffing van een der andere op leidingsscholen feitelijk niet mogelijk is, omdat alsdan eenige parallel-klassen zouden moeten worden gevormd. Wordt daarentegen het aantal klassen der Leerschool van 13 tot 6 teruggebracht, dan is vorming van parallel-klassen over bodig. Vermits nu de practische vorming der kweekelingen geen absoluut beletsel oplevert voor de vermindering van het aantal klassen der Leerschool immers zou zoo noodig een andere school eveneens tot Leerschool kunnen worden aangewezen moet o.i. tot die vermindering wel worden overgegaan. Haar onze meening moet de inkrimping van klassen voor het gewoon lager onderwijs beperkt blijven tot de opheffing der Plantsoenscholen en het terugbrengen van het aantal klassen der Leerschool tot zes. Evenwel zullen in de vermindering van het aantal klassen ook de scholen voor u. 1. o. moeten worden betrokken. Het thans voor deze scholen nog geldende aantal leerlingen per klasse van IIG£KOMEK STTHKES. H°. 207. Leiden, 8 Juli 1924. Gelijk U bekend is, werd bij wet van 30 Juni 1924 (Stbl. 319) tot wijziging der Leerplichtwet en der L. O.wet 1920, artikel 28 der laatstgenoemde wet gewijzigd als volgt: „1, Aan elke school voor gewoon lager onderwijs wordt „het hoofd bijgestaan door tenminste één onderwijzer, zoodra "het aantal leerlingen negen en veertig bedraagt. „2. Voor elk acht en veertigtal leerlingen boven de negen „en veertig wordt een onderwijzer meer vereischt. „3. Aan elke school voor uitgebreid lager onderwijs wordt „het hoofd bijgestaan door ten minste één onderwijzer, „zoodra het aantal leerlingen een en dertig bedraagt. „4. Voor elk dertigtal leerlingen boven de een en dertig „aan eene school als in het derde lid bedoeld, wordt een „onderwijzer meer vereischt." Vergelijking van het aanvankelijke met het in 1923 ge wijzigde en het thans opnieuw gewijzigde artikel 28 zal U doen zien, dat volgens de aanvankelijke redactie voor een 6-klassige school voor gewoon lager onderwijs reeds bij 180 leerlingen, volgens de in 1923 aangebrachte wijziging bij 211 en naar de thans vastgestelde redactie eerst bij 241 leerlingen de jaarwedden van alle 6 leerkrachten voor rekening van het Eijk komen. Voor de Eijksvergoeding is het gemiddeld aantal leerlingen per klasse voor een 6-kiassige school der halve van 30, in 1923 gebracht op 36 en thans opgevoerd tot 41. Wel is waar zal de invoering van het nieuwe subsidie stelsel geleidelijk kunnen geschieden, aangezien verder nog is bepaald, dat de Eijksvergoeding tot 1930 berekend blijft volgens de op 31 December 1923 geldende regelen, met dien verstande evenwel, dat daarbij buiten aanmerking blijven A,* ^Yirifvnwii'zprs dip. t",p rplrpnpn van 1 .Tnli 1924 in dienst (IC UiiUCl WlJi/Clöj M-iO UC ICilCUtll V CVAA X w un -xt/Arfx. J.Ü uw

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 1