140 MAANDAG 16 JUNI 1924. Wat de ambtenaren betreft, ook met de door de Algemeene Ambtenarencommissie voorgestelde salarissen zijn Burge meester en Wethouders en de Raad grootendeels medegegaan, met uitzondering van enkele categorieën, o.a. concierge's. Men kan dus zeggen, dat men destijds met betrekking tot Amsterdam een verhouding tusschen de loonen had, die, ook naar het oordeel van de vertegenwoordigers der vereenigingen, billijk was. Intusschen heelt men te Amsterdam, terwijl in het college van Burgemeester en Wethouders zitting hebben de heeren Wibaut, Polak en de Miranda, verleden jaar met ingang van 1 Juli reeds de 48-urige werkweek ingevoerd, terwijl thans onder meer wordt gevraagd het volle verhaal der pensioensbijdragen en bovendien een loonsverlaging van 5 Daarom begrijpt spreker het verzet te Leiden niet, aangezien Burgemeester en Wethouders met zooveel be knopter voorstellen zijn gekomen. Er is betoogd, dat de financiën van Leiden er zeer goed voorstaan en de bedrijven zulke hooge winsten geven, maar, als het voorstel van den heer Kooistra tot verlaging der tarieven zal zijn aangenomen, zal Amsterdam naar ver houding veel meer uit zijn bedrijven trekken, ook uit dat der Lichtfabrieken, dan Leiden. Volgens den heer Raart is de belasting te Amsterdam hon ger, maar de verhouding tusschen Amsterdam, den Haag en Leiden is 9, 7 en 14.6. Het maximum percentage, dat bij de Rijksinkomstenbelasting wordt geheven is 15 van 70000. betaalt men echter slechts 9 terwijl te Leiden van een inkomen van 30000.127a wordt gevraagd. Er moet belastingverlaging komen, anders zou men van de hoogere inkomens wel 100% moeten gaan heffen. Burgemeester en Wethouders wenschen evenwel niet dezelfde methode te volgen als die, welke het Rijk toepast. Door ontstane vacature's niet te vervullen willen zij tot de invoering van de 48-urige werkweek komen. De heer Knuttel vreest daar van als indirect gevolg toeneming van de werkloosheid, maar deze zou alleen ontstaan, als de maatregel plotseling werd ingevoerd en dientengevolge personeel moest worden ontsla gen of op wachtgeld gesteld. De heeren Kooistra en Knuttel zeggen, dat Burgemeester en Wethouders zelfs dit geringe offer niet van de werklieden hadden mogen vragen. Spreker begrijpt niet, waarom de heeren hier zoo anders zijn dan elders. Het College van Burge meester en Wethouders te Amsterdam, waarin 3 sociaal democraten zitting hebben, komt met veel drukkender voon- stellen. Als Burgemeester en Wethouders hier waren gekomen, met een directe invoering van de 48-urige werkweek, met als gevolg direct ontslag van verschillende ambtenaren en werklieden, met algeheele invoering van een pensioensbijdrage van 87» en daarenboven nog met een loonsverlaging, dan waren de hooge heeren uit Amsterdam gekomen om te mar- chandeeren en, als zij er dan wat af hadden gekregen, hadden zij kunnen zeggen: te Leiden hebben wij dat en dat afge pingeld. Op dit voorstel viel eenvoudig niets af te dingen en daarom heeft men niets anders weten te doen dan er zich hardnekkig tegen te verzetten. Houden de heeren hun standpunt vol, dan komt het ten slotte hierop neer, dat alleen de Leidsche gemeente-werk lieden de 45-urige werkweek zullen behouden. De heer Knuttel zegt, dat de 45-urige werkweek bij inter nationale regeling is ingevoerd De heer Knuttel heeft gezegd, dat de 45-urige werkweek in Nederland ingevoerd is ten gevolge van den internationalen politieken toestand. De Voorzitter vraagt: waarom dan alleen in Nederland? De heer Knuttel. Omdat men hier het benauwdst was! De Voorzitter ontkent dit. De 45-urige werkweek is hier ingevoerd lang na de Novemberdagen van 1918, met ingang van, naar ik meen, 1 Januari 1920. De heer Baart heeft dan ook erkend, dat men daartoe te Leiden vrijwillig over gegaan is een jaar eerder dan men het overal elders deed. Waarom moeten degenen, die in dienst van de gemeente zijn en voor wie alle andere arbeiders belasting betalen, per week 3 uren minder werken dan een ander? Dat zou onbillijk zijn, en zou wrevel veroorzaken. Hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen is van veel minder ver gaanden aard dan wat voorgesteld wordt door college's, waarin de S. D. A. P. vertegenwoordigd is; Burgemeester en Wethouders zijn zeer gematigd geweest, maar desniettemin heeft men van hun voorstel niets willen weten. Slechts ten opzichte van één punt is men het eens geworden, namelijk ten opzichte van het voorstel van den heer Heemskerk. Dit hield eerst in imperatieve invoering van de verlenging van den arbeidsduur met ingang van 1 Januari 1925 maar ten slotte heeft hij de invoering op dien datum facultatief moeten stellen, en toen beteekende het voorstel in het geheel niets meer. Wanneer het voorstel van den heer Heemskerk aangenomen wordt, dan zal men nog de in dit jaar voorkomende vacaturen noodeloos moeten vervullen, en dat zou toch geld wegsmijten zijn. Bij de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders zich voorstellen den maatregel in te voeren, past dat voorstel dus niet. Spreker ziet niet in, waarom de invoering bij de be drijven niet zou kunnen geschieden naar precies dezelfde verhouding, gelijk zulks ook is gebeurd bij de invoering van de 45-urige werkweek; immers ook bij de invoering van den 8-urigen arbeidsdag heeft men geen korteren arbeidsduur vastgesteld voor de werklieden in het continu-bedrijf en voor de straatmakers. Er is dus geen enkele reden om de verlenging van den aibeidsduur thans niet op deze categorieën van toe passing te verklaren. Daartegenover staat dat de werklieden in het continu-bedrijf in een hoogere loongroep zijn geplaatst en één dag meer vacantie hebben, terwijl de straatmakers in de hoogste loon groep zijn geplaatst. De heer Heemskerk heeft verwezen naar Tilburg en gezegd, dat het georganiseerd overleg tot bevredigende resultaten had geleid. Daargelaten wat Burgemeester en Wethouders daar eerst hadden voorgesteld, is de slotsom geweest, dat in den Raad zijn gekomen voorstellen tot afschaffing van de vacantie- toeslagen en tot een salarisvermindering van 5 voor de gehuwde ambtenaren en van 10 voor de ongehuwde ambtenaren, waardoor een bezuiniging werd verkregen van 495.000.Dat was het resultaat van het overleg te Tilburg, maar te Leiden heeft het georganiseerd overleg niets gewild. Voortaan zal men precies moeten doen als te Amsterdam, namelijk overvragen; de vertegenwoordigers van de organisatie's kunnen dan thuis komen en zeggen: dit en dat hebben wij er althans weten af te pingelen. Burgemeester en Wethouders van Leiden hebben echter iets voorgesteld, waarop niet af te pingelen viel, omdat zij het zeer onaangenaam vinden de positie van het personeel aan te tasten. De heer Baart wil beginnen met een persoonlijk feit. Telkens spreekt de Voorzitter zijn naam verkeerd uit, waardoor aan de overzijde de lachlust wordt opgewekt. Spreker vindt dat onaangenaam en verzoekt den Voorzitter het dus na te laten. De Voorzitter maakt zijn excuus aan den heer Baart, maar geeft hem tevens de verzekering, dat hij het zonder eenig opzet heeft gedaan. De heer Baart zegt dan, dat het hem geenszins verwonderd heeft, dat de heer Heemskerk heeft gesproken als hij deed. Men is van dien kant niet anders gewend. De kwestie is eenmaal zoo, dat men niet is voor verslechtering der arbeids voorwaarden, maar als het oogenblik komt, dat men tegen moet stemmen, dan komen de maren en heet het: op grond van dit en van dat zal ik er niet tegen zijn. Met het standpunt van den heer Heemskerk kan spreker zich dus niet vereenigen, omdat ook door hem niet is aan getoond, dat de verslechtering strikt noodzakelijk is. De heer Heemskerk zegt: dat moet de Wethouder doen; maar als men het toch aan het College van Burgemeester en Wethouders moet overlaten, laten dan de menschen van zijn richting in het vervolg zeggen: wij weten er niets van, wij kunnen er toch niet over beslissen, wij stellen het dus in handen van Burgemeester en Wethouders. De heer Heemskerk zegt verder, dat er in het georganiseerd overleg geweest is een minderheid, bestaande uit 2 organisatie's, welke zich niet konden vereenigen met het door hem gedaan voorstel; maar hij had daarbij moeten vermelden, dat die minderheid zeker ruim 50% van de georganiseerde arbeiders vertegenwoordigde. Men moet bij dergelijke uitspraken in het georganiseerd overleg toch wel eenigszinsin aanmerking nemen de verhoudingen. Er is gevraagd om eens te noemen de plaatsen, waar de belasting hooger is dan hier. In het georganiseerd overleg zijn genoemd Deventer en Gouda en nog een enkele andere plaats, en daartegen is toen door den Voorzitter niet opgekomen. Er zijn er niet zooveel, maar al zou de belasting te Leiden iets hooger zijn, zou dat dan van zooveel beteekenis moeten zijn dat dientengevolge de arbeidsvoorwaarden van de arbeiders moeten verslechterd worden? Men volgt hier een misleidende tactiek. Men brengt de arbeiders in den waan, dat, wanneer aanstonds aan de gemeentewerklieden de 48-urige werkweek wordt opgelegd, zij aan het eind van het jaar minder belasting zullen hebben te betalen. Maar ook wanneer het gevolg daarvan zou wezen dat de belasting hooger zou zijn, ben ik nog van meening, dat er geen reden is om over te gaan tot verslechtering der arbeidsvoorwaarden. De heer van der Wall gaat wel wat ver met te zeggen: de gemeentewerklieden hebben wel gaarne rechten, maar of zij hunne verplichtingen kennen, weet ik niet. Weet de heer van der Wall, dat tal van arbeiders in hun

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 20