13»
MAANDAG 16 JUNI 1924.
werkweek ingevoerd en te Arnhem heeft men dat voorbeeld
gevolgd. Overal is de 45-urige werkweek losgelaten, zoodat
hetgeen te Leiden wordt voorgesteld niets bijzonders is.
Het geldt hier ook geen sociaal-democratisch beginsel, het
geen spreker aantoont met een uitspraak van den heer Schaper
bij de behandeling van de Arbeidswet en meteen van den heer
Vliegen op het laatste congres van de S. D. A. P.
De houding van het Georganiseerd Overleg begrijpt spreker
niet en hetgeen daarin is gebeurd heeft hem teleurgesteld.
Werden hier de belangen van het gemeentepersoneel geschaad,
dan zou spreker zich kunnen voorstellen, dat men, omdat men
die belangen wilde veilig stellen, zich tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders verzette, maar dat voorstel is
buitengewoon soepel.
Bovendien staan tegenovér die geringe bezwaren voor de
werklieden belangrijke voordeelen voor de gemeente. Spreker
erkent, dat die voordeelen moeilijk onder cijfers zijn te brengen.
Toen onlangs een dergelijk voorstel in zake het veranderen
van den werktijd te Amsterdam aan de orde kwam, heeft
men den directeuren .van de verschillende diensten gevraagd,
wat hun indruk is, nu daar een jaar lang de 48-urige werkweek
voor de werklieden had gegolden. Uit de rapporten blijkt, dat
niet overal geldelijk voordeel voor de gemeente werd bereikt,
maar verder werd geconstateerd, dat het publiek wel het
voordeel ervan geniet, dat er beter gewerkt wordt, dat men
in staat is zijn taak rustiger af te werken en dat in zonderheid
bij de Handelsinrichtingen en het Marktwezen de voordeelen
zeer duidelijk merkbaar zijn.
Spreker twijfelt niet, of dit zal ook hier het geval zijn.
Daarbij komt dat ongetwijfeld voor de gemeente eenig
financieel voordeel van de nieuwe regeling te wachten is.
De belastingen zijn hier buitengewoon hoog en men moet
aangrijpen elk redelijk middel om tot verlaging daarvan te
komen.
Nu heeft spreker met eenige verwondering gehoord, dat
de heer Baart op de buitengewoon gunstige uitkomsten van
de bedrijven gewezen heeft ten betooge dat het niet noodig
is om den werktijd te verlengen. Van die zijde wordt toch
altijd als beginsel vooropgesteld, dat de overheidsbedrijven
geen winst mogen maken; maar hoe kan men dan aan het
maken van groote winsten op die bedrijven een argument
tegen de werktijdverlenging ontleenen, zooals de heer Baart
gedaan heeft. Dan moet men komen met een voorstel tot
verlaging van de tarieven, waarvan de consumenten zullen
profiteeren.
Wat Burgemeester en Wethouders voorstellen is niet
onredelijk. Hetgeen de heer Heemskerk voorstelt is onnoodig,
want volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders
zal alles zoo geleidelijk gaan, dat er geen enkele reden is,
een lateren termijn te stellen.
De heer Witmans verklaart, dat dit voorstel hem en zijn
fractie onaangenaam getroffen heeft. Pas enkele jaren geleden
is besloten tot invoering van de 45-urige werkweek en het
gaat niet aan om daarop nu reeds te willen terugkomen. Van
de zijde van groote werkgevers moge men meenen dat te
moeien doen, de vraag is, of Leiden dat ook moet doen.
Evenals onlangs geschied is ten opzichte van de traktementen
der leeraren willen Burgemeester en Wethouders nu op dit
stuk ook den reactionairen kant op, maar daaraan zal de
Democratische Partij niet medewerken.
Burgemeester en Wethouders komen met dit voorstel hoofd
zakelijk op grond van bezuinigingsoverwegingen, maar uit de
rede van den heer Zuidema is reeds gebleken, dat het voor
deel, dat er door de invoering van de 48-urige werkweek
voor de gemeente zal worden verkregen, niet eens onder
cijfers is te brengen. Blijkbaar wil men bezuinigen, onverschillig
hoe het gebeurt, en men begint weer met de werklieden en
ambtenaren, de menschen, die vóór den oorlog zeker niet op
een eenigszins beduidend inkomen hebben mogen bogen,
spreker heeft het aan den lijve ondervonden en op wier
loon men thans, nu het op de hoogte is gebracht, op allerlei
wijzen gaat beknibbelen.
Spreker en zijn partijgenoote zullen tegen dit voorstel
stemmen.
De heer Knuttel moet zich ten sterkste tegen dit voorstel
verzetten, maar kan niet de argumenten, welke er tegen zijn
aangevoerd, geheel tot de zijne maken. Het standpunt, door
den heer Baart ingenomen, dat men zich moet afvragen of
deze verlenging van den arbeidsduur noodzakelijk is, is een
zeer zwak standpunt, omdat voor een dergelijke verlenging
altijd wel een argument is te vinden. Bovendien plaatst men
zich er mede op het standpunt van het algemeen belang,
terwijl men zich alleen mag afvragen of het klassebelang der
arbeiders toelaat om een van de weinige voordeelen, welke
die klasse nog heeft overgehouden de 45-urige werkweek
is verkregen als gevolg van den dreigenden internationalen
toestand prijs te geven. Die vraag moet in ontkennenden
zin worden beantwoord, omdat de kwestie van den arbeids
duur nog van meer gewicht is dan die van het loon. Het
loon is als gevolg van de veranderlijke koopkracht van het
geld meer aan wijziging onderhevig dan de arbeidsduur. Het
geloof bij de arbeiders, dat zij in deze maatschappij eenig
voordeel kunnen bereiken, dat hun niet weer wordt ontnomen,
wordt door maatregelen als de voorgestelde ondermijnd en
dat is spreker cp zich zelf welkom, maar nog meer welkom
zou hem zijn krachtig verzet van de arbeiders om den Raad
duidelijk te maken, dat zij zich deze voordeelen niet zoo
gemakkelijk laten ontnemen.
Deze voorstellen van Burgemeester en Wethouders zijn
matig genoemd, maar het is een bekende taktiek om de
menschen niet ineens met het volle gewicht op het lijf te
vallen, doch telkens een klein gedeelte te vragen, omdat het
anders voor de Raadsleden moeilijk wordt er hun stem aan
te geven.
Dat is tegenwoordig de manier, waarop dat gaat. Het zal
niet bij dit voorstel blijven. Als deze stap gedaan is, zullen
ei1 andere komen. Ook daarom moeten de betrokkenen zich
verzetten tegen elke verslechtering der arbeidsvoorwaarden,
niet alleen in hun eigen belang maar ook in het belang van
de geheele arbeidersklasse, want al die dingen werken door.
Evengoed als hier gedaan wordt wat in de particuliere be
drijven geschiedt, gebeurt bij de particuliere bedrijven wat
bij de gemeente geschiedt. Zoo kaatst men elkander den bal
toe ten koste van de arbeidersklasse.
Ten gunste van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders wordt nog een argument aangevoerd, dat spreker
onwaar lijkt. Er wordt gezegdhet is niet het plan om arbeiders
te ontslaan en dus zal door deze werktijdverlenging de
werkloosheid niet vergroot worden. Dit gaat in het geheel
niet op. Wanneer in voorkomende vacature's niet voorzien
wordt, dan wordt de werkloosheid wel degelijk vergroot, want
voor de nieuwe arbeidskrachten, die het komend geslacht op
de markt brengt, is dan minder emplooi te vinden.
Objectief gesproken bestaat de noodzakelijkheid van ver
slechtering der arbeidsvoorwaarden niet, maar spreker kan
die noodzakelijkheid nimmer erkennen zoolang er bestaat een
kapitalistische maatschappij, zoolang de arbeiders niet werken
voor zich en voor de gemeenschap.
De heer Kooistra wijst er op, dat Burgemeester en Wet
houders in de stukken mededeelen, dat het voornaamste motief
waarom deze Raad in 1919 overgegaan is tot invoering van
de 45-urige werkweek hierin gelegen is geweest, dat toenmaals
bij de Staten-Generaal een wetsontwerp van dezelfde strekking
aanhangig was. Spreker kan verklaren, dat er hier leden
waren, die daarvoor een ander motief hadden, n.l. het motief
dat de arbeiders dat noodig hadden.
Men zegt nu, dat men deze verandering niet mag noemen
een verslechtering, maar spreker meent, dat dat juist een
motief zal zijn om grootere verslechteringen in te voeren.
Men heeft gezegd, dat dit voorstel zoo matig is en de werk
lieden er niet tegenop moeten zien om die drie uur langer
te werken, maar dit is juist het cardinale punt, want het
geldt hier een begin van het terugnemen van datgene, wat
de arbeiders na de moeilijke dagen van 1918 van hun macht
hebbers hebben weten te verkrijgen. Om die reden verzetten
spreker en diens partijgenooten zich tegen deze verslechtering
der arbeidsvoorwaarden. Zij zien hierin het begin van veel
ellende; de arbeiders zullen door de machthebbers voort
durend worden onderdrukt; niet alleen hun arbeidsvoorwaarden
zullen worden verslechterd, maar alles zal verslechterd worden
in het maatschappelijk milieu, waarin die menschen worden
groot gebracht en verkeeren. Terecht heeft de heer Knuttel
er op gewezen, dat. tegen dit eerste begin het groote verzet
moet gaan, omdat anders de kleine verslechteringen door
grootere zullen worden gevolgd.
Uit het feit, dat spreker een wijzigingsvoorstel heeft ingediend,
dat betrekking heeft op de straatmakers, mag niet worden
afgeleid, dat hij accoord gaat met de verslechtering voor de
andere werklieden, integendeel, zijn bedoeling is nog te redden
wat te redden valt. Ter verdediging van zijn voorstel wijst hij
er op, dat de arbeid in het straatmakersbedrijf zwaar en
ongezond is, zelfs bij een maximum-arbeidsdag van 8 uur.
Dit wordt algemeen erkend en bevestigd. In de vergadering
van den Rotterdamschen Gemeenteraad van 8 Juni 1923zeide
de Wethouder van Openbare Werken aldaar, de heer M. A.
de Jong, dat hij direct en onvoorwaardelijk zou stemmen voor
elk voorstel, beoogende de invoering van de 48-urige werkweek,
maar dat het bestratingswerk een zoodanig zwaar werk was,
dat hij bereid was bij wijze van uitzondering daarvoor een
45-urige werkweek toe te staan.
Blijkens de sterffestatistiek is het straatmakerswerk voor
de gezondheid van de betrokkenen schadelijk.
Verder valt er op te wijzen, dat bij den 12-urigen werkdag,
gemiddeld over het gansche land 3,9 M8. per uur en per
straatmaker werd afgewerkt en dat dit bij de invoering van