136
MAANDAG 16 JUNI 1024.
spreker er wel voor te vinden en daarom is het voor hem
een groote voldoening, dat op twee na alle organisatie's zijn
standpunt hebben gedeeld.
Spreker betreurt het, dat Burgemeester en Wethouders
ziju afgeweken van het besluit, in het georganiseerd overleg
genomen, om deze arbeidstijdverlenging met 1 Januari 1925
te doen ingaan. Daarom heeft hij ook zijn voorstel ingediend.
Dezer dagen las hij in de bladen berichten, waaruit bleek,
dat men in andere plaatsen waarde hecht aan het georgani
seerd overleg; hij noemt als voorbeelden Tilburg en Amster
dam, waar voorstellen in den Raad worden gebracht, die
tevoren door het georganiseerd overleg zijn behandeld en aan
genomen.
Ten slotte uit spreker de hoop, dat zijn voorstel zal worden
aangenomen, zoodat de verslechteringen niet direct zullen
worden ingevoerd, maar eerst wanneer blijkt, dat de oude
toestand niet kan worden gehandhaafd, en dan met 1 Januari
1925.
De heer Wilbrink wil iets in het midden brengen naar
aanleiding van de houding, welke door de heeren Baart en
Heemskerk tegenover het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is aangenomen.
De heer Baart zegt, dat in het georganiseerd overleg tal
van gemeenten zijn genoemd, waar hoogere belasting geheven
wordt dan te Leiden. Spreker heeft die daar niet hooren
noemen. Hij is tot de conclusie gekomen, dat, als men goed
zoekt, er eenige gemeenten zijn, waar men meer belasting
betaalt dan hier.
Verder heeft de heer Baart over het algemeen geredeneerd,
alsof de gemeente was een bed rij veninstituut. Sprekende
over de arbeidsvoorwaarden van het personeel en den toe
stand der gemeente, had hij het over niets anders dan over
de bijzonder gunstige uitkomsten der bedrijven, met name
van de Lichtfabrieken. Naar spreker meent domineeren in
deze toch niet de Lichtfabrieken. Deze kunnen bijzonder
goede bedrijfsuitkomsten hebben, terwijl het de gemeente
toch bijzonder slecht gaat. Ook moet men met die Licht
fabrieken geen vergelijking maken, omdat er buiten de Licht
fabrieken nog zoovele personen in gemeentedienst zijn.
Wanneer de heer Baart het verkeerd vindt, dat men wat
betreft de arbeidsvoorwaarden het gemeentepersoneel anders
zou behandelen dan het aan de particuliere bedrijven ver
bonden personeel, welke met de uitkomsten van het bedrijf
rekening houden; dan moet hij uit den aard der zaak een
voorstander ervan zijn om de gemeentelijke bedrijven op te
heffen en daarvan zooveel mogelijk particuliere bedrijven te
makem Dan kan men aan de uitkomst toetsen, hoedanig de
arbeidsvoorwaarden van het personeel kunnen zijn.
Als het den bedrijven goed gaat, dan is dat geen reden
om daaruit te concludeeren, dat voor het gemeentepersoneel
in onze maatschappelijke samenleving wel een uitzonde
ringstoestand zou geUandhaafd kunnen blijven.
Sprekers standpunt is, dat, wanneer ook niet voor de
gemeentearbeiders de 48-urige werkweek wordt ingevoerd,
zooals thans algemeen geschiedt ten opzichte van alle andere
arbeiders, men een onbillijkheid begaat tegenover die andere
arbeiders, die toch ook moeten bijdragen in de belastingen,
waaruit het gemeentepersoneel wordt gesalarieerd. Verder
zijn er andere menschen in de gemeente, geen arbeiders, die
vooral niet minder in de belasting hebben bij te dragen en
voor wie het op dit oogenblik veelal zeer moeilijk valt de
hooge belasting te Leiden op te brengen. Onder die omstan
digheden past het den Raadsleden als vertegenwoordigers
van de gemeentenaren niet, om, alleen ten einde een mooi
gebaar te kunnen maken, tot het gemeentepersoneel te zeggen
het is wel waar, dat de gemeente in benarde financiëele
omstandigheden verkeert, maar gij hebt eenmaal de 45-urige
werkweek gekregen en daaraan willen wij niet tornen, ook
al zal daarvan het gevolg wezen dat de andere ingezetenen
er erger onder zullen moeten lijden. Waar het gemeentebe
stuur indertijd geheel onverplicht den algemeenen gang van
zaken, zooals die zich bij het Rijk en bij de particuliere
bedrijven voordeed, heeft gevolgd, is het, nu de omstandig
heden zijn veranderd, zijn plicht thans hetzelfde te doen. Er
is hier geen sprake van rechtsverkorting tegenover het ge
meentepersoneel, van ingrijpen zonder met de belangen van
dat personeel rekening te houden, verre van dat; men komt
er niet, zooals de heer Heemskerk zeide, het personeel er
mede op zijn dak vallen, want het personeel heeft sedert
1923, toen deze voorstellen reeds in den Raad zijn geweest,
maar de behandeling ervan is uitgesteld eerst om de kiezers
een uitspraak te laten doen en daarna om de reorganisatie
van het georganiseerd overleg af te wachten, geweten, dat
een dergelijk voorstel als dit aan de orde zou komen. Tegen
dit voorstel kan te minder bezwaar bestaan, omdat hetgeen
Burgemeester en Wethouders vragen, in vergelijking met
hetgeen bijvoorbeeld te Amsterdam werd gevraagd, een mini
mum is. Spreker begrijpt dan ook het verzet in het geor
ganiseerd overleg niet. De bewering van den heer Baart, dat
de arbeiders, als zij drie uren per week langer moeten wer
ken, niet voldoende gelegenheid zullen hebben zich aan hun
algemeene ontwikkeling te wijden en de noodige zorg aan
hun gezin te besteden, kan sprelter niet onderschrijven en
hij zal dan ook van harte zijn stem aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders geven.
Tegen het tusschen voorstel van den heer Heemskerk heeft
spreker dit bezwaar, dat niet plotseling op 1 Januari 1925
de 48-urige werkweek geheel tot haar recht zal kunnen
komen. Burgemeester en Wethouders stellen zich voor deze
werktijdverlenging zoo in te voeren, dat de bedrijven zich
het gemakkelijkst aan den nieuwen toestand kunnen aan
passen en het niet noodig zal zijn personeel te ontslaan of
op wachtgeld te stellen. Het lijkt spreker de beste gang van
zaken te zijn, thans tot invoering te besluiten, opdat voorde
begrooting van 1925 eenigszins met de verkregen uitkomsten
rekening zal kunnen worden gehouden, maar als de regeling
pas intreedt met 1 Januari en men moet dan aan de gelei
delijke afwerking beginnen, dan zal het voor 1925 bijzonder
weinig waarde hebben, en dat zal dan zijn tot schade van
de gemeente.
Spreker hoopt alsnog, dat de heer Heemskerk op zijn
standpunt zal terugkomen, te meer daar ook de heer Heems
kerk ervan overtuigd is, dat de 48-urige werkweek er zal
moeten komen. Alleen wanneer de voorgestelde regeling nu
aanvaard wordt, zal zij in 1925 tot haar volle recht kun
nen komen.
Mevrouw van Itallie-van Embden wijst erop, dat de ont
wikkeling van het vraagstuk van den arbeidsduur snel ge
weest is. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat zij op
straat vaandels zag ronddragen, waarop gepropageerd werd
de tienurige werkdag als een groot voorrecht. Nu komen
Burgemeester en Wethouders met een voorstel tot invoering
van de 48-urige werkweek, dat is 8 uren per dag. Spreekster
kent kringen, waarin veel meer en veel sloopender werk
verricht wordt dan waarvan hier sprake is.
Wanneer hier voorgesteld werd vermindering van loon,
dan zou spreekster zich daartegen verzetten, want in dezen
moeilijken tijd kunnen de betrokken personen het geld niet
missen. Tegen drie uur per week langer werken kan echter
door niemand bezwaar gemaakt worden.
Te minder bestaat er voor spreekster en haar partijgenoot
bezwaar om met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
mede te gaan, omdat ten gevolge van de invoering van de nieuwe
regeling geen personeel zal worden ontslagen en dat alleen
ingegrepen zal worden wanneer vacature's zijn ontstaan.
Het is moeilijk voor democraten als spreekster en hare
partijgenooten, die voor alle deze dingen gestreden hebben,
om daarop eenigszins terug te komen, maar bij hen staan
niet de theorie en de leuze voorop; zij staan vrij en stellen
de krachten van het leven boven alles.
Overal in het land gaat men over tot den 8|-urigen arbeids
dag. Dat wordt noodig geacht wil Nederland in staat blijven
om te concurreeren met het buitenland, in het belang van
den opbouw van ons land. Dat opbouwen geschiedt zoowel in
het belang van werknemers en werkgevers als in het belang
van de geheele bevolking, en het is demagogie om een aureool
om het hoofd te houden - en te zeggen: wij gaan daarin
niet mede.
Een andere zaak betreft den tijd van ingaan van de nieuwe
regeling. Op zich zelf maakt het niet zulk een groot verschil,
of de regeling zal ingevoerd worden met 1 Juli aanstaande
dan wel met 1 Januari 1925, maar er is een ander, groot
verschil. In het georganiseerd overleg is de nieuwe regeling
aanvaard, maar dan met ingang van 1 Januari 1925. Van alle
kanten wordt vertrouwen gesteld in het georganiseerd overleg,
dat een groot sociaal belang vertegenwoordigt. Wanneer
men nu in het georganiseerd overleg op dergelijke kleinigheid
na gekomen is tot iets, wat in wezen zeer dicht komt bij het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan moet alles
gedaan worden om dat georganiseerd overleg van buiten uit
en van binnen uit intact te houden.
Men kan het klein noemen om op dat uitstel van zes
maanden te staan, maar men kan ook zeggen, dat het klein
is om dat betrekkelijk korte uitstel met geweld te willen
tegenhouden. Men moet den grootsten weg bewandelen, waar
door men de menschen bijeenhoudt in plaats van hen uiteen
te scheuren. Spreekster zal daarom vóór het voorstel van den
heer Heemskerk stemmen.
De heer Elkerbout zal, al staat hij tegenover een verlen
ging van den arbeidstijd voor de arbeiders in het algemeen
niet zoo sympathiek, toch zijn stem hieraan niet onthouden,
vooreerst omdat Leiden moet volgen, nu zoowel bij tal van
particuliere bedrijven als in verschillende gemeenten de
48-urige werkweek reeds is ingevoerd, maar in de tweede
en voornaamste plaats omdat, gelijk dezer dagen hem werd