MAANDAG 16 JUNI 1924. 135 toch is ingevoerd met de bedoeling om door overleg tot elkander te komen, zoo goed als alle organisatie's de verlenging van den arbeidsduur hebben afgewezen, vooral omdat de Voorzitter niet in staat was met bewijzen te staven, dat die verlenging noodzakelijk was. En niettegenstaande dat zijn Burgemeester en Wethouders toch met dit voorstel gekomen, wel een bewijs, dat de opvatting, zooals die aanvankelijk bij de organisatie's heeft bestaan omtrent de bedoeling, waarmede het georganiseerd overleg in het leven werd geroepen, bij het College niet heeft bestaan. Ware dat wel het geval geweest, dan hadden Burgemeester en Wethouders een poging moeten doen om met de organisatie's tot overeenstemming te komen, terwijl deze daarop toch hebben aangedrongen. Dat is niet gebeurd. In het georganiseerd overleg werd medegedeeld, dat Burgemeester en Wethouders zich voorstelden zoo spoedig mogelijk een 48-urige werkweek in te voeren en een gedeelte der pensioensbijdragen te verhalen. In de eerste plaats dient dus te worden nagegaan of er redenen aanwezig, zijn, die deze verslechteringen der arbeids voorwaarden noodzakelijk maken. Die redenen zijn er niet, want de resultaten der gemeentebedrijven zijn hier gunstig. Spreker hoort den Voorzitter zeggen, dat te Amsterdam ook bedrijven zijn, die winst maken, doch niet het tram bedrijf, dat veel geld kost, maar dan wijst hij er op, dat te Amsterdam de arbeidsvoorwaarden toch veel beter zijn dan te Leiden. Het aanvangssalaris in de eerste klasse is te Amsterdam 34.20, te Leiden 27.in de tweede klasse te Amsterdam 35.55, te Leiden ƒ28.35; zoo kan men doorgaan tot een verschil van ƒ5.a 6.ten gunste van Amsterdam. Nu zal men wel aanvoeren, dat te Amsterdam de levens standaard hooger is, maar dit wettigt niet een verschil van 5.a 6,per week. De arbeiders te Leiden verwonen ook 5.a ƒ6.per week, en de huren zullen te Amsterdam niet minder, doch ook niet veel meer zijn. Er komt bij, dat de uitkomsten van de bedrijven werkelijk schitterend te noemen zijn. De winst van de electriciteitsfabriek is voor 1924 geraamd op 88000.en zij heeft in de eerste 3 maanden van dit jaar bedragen 140.259.dus ruim 52000.meer dan over het geheele jaar geraamd was. De winst van de gasfabriek in 1924 is begroot op 125.000. terwijl zij in de eerste drie maanden van dit jaar reeds 147961.heeft bedragen. Bovendien is er geen reden, waarom Leiden andere ge meenten, waar het misschien wel noodig zou kunnen zijn om tot verslechtering der arbeidsvoorwaarden over te gaan wegens den financiëelen toestand, daarin op den voet zou moeten volgen. En als men dat zou willen doen, dan moet men het niet alleen doen wat betreft de verslechtering der arbeidsvoorwaarden maar ook wat betreft verbetering der arbeidsvoorwaarden. Ook valt te wijzen op de bereidverklaring van organisatie's in het georganiseerd overleg om zoo noodig weder in Sep tember bijeen te komen ten einde dan na te gaan of het noodzakelijk zou zijn in verband met het opmaken der be grooting van 1925 verslechtering der arbeidsvoorwaarden in te voeren. Dat alles hebben echter Burgemeester en Wet houders niet aangedurfd. Zij stellen zich op het standpunt: de 48-urige arbeidsweek moet ingevoerd worden; zoo zien wij het en zoo moet het gebeuren. Als dat de bedoeling is, dan zou het maar beter geweest zijn dat Burgemeester en Wethouders aan de organisatie's een briefkaart hadden gezonden, zoo noodig met betaald antwoord, met de vraag: gaat ge er mede accoord of niet? en dat zij dit voorstel aan den Raad hadden voorgelegd en hadden gezegdde organisatie's willen niet, daarmede is de zaak uit. Uit alles blijkt, dat het personeel gedaan beeft wat het kon om de 45-urige werkweek waardig te zijn. Zoo waren in 1920 aan de Lichtfabrieken verbonden 600 werklieden: thans is dat getal geslonken tot 450. Dat is dus een ver mindering met 25%, en dat niettegenstaande de werkzaam heden zijn toegenomen, want de omzet van gas was met 47 en de omzet van electriciteit met 95 gestegen. Het gaat dus niet op om, nu de zaak zoo staat, in het bijzonder wat betreft de Lichtfabrieken, op dit oogenblikeen verslechtering van de arbeidsvoorwaarden in te voeren. Spreker geeft den Raad in overweging dit voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aan te nemeri, in de eerste plaats hierom, omdat het anders den schijn zou hebben alsof de Raad het College altijd maar voetstoots volgde, als het in de kraam van het College te pas kwam, de arbeidsvoorwaarden te ver slechteren. De heer Heemskerk, herinnert er aan, dat hij in de afge- loopen jaren, wanneer er verbeteringen in de positie der werk lieden moesten wordefi gebracht, steeds daartoe strekkende voorstellen van Burgemeester en Wethouders of van wie ook heeft gesteund. Indien echter de toestanden zich zoo wijzigen, dat naar zijn overtuiging op den eenmaal ingeslagen weg moet worden teruggekomen, zal hij niet aarzelen mee te gaan met hen, die een verandering, hetzij in de loonen, hetzij in den arbeidsduur, in het belang van de gemeente noodzakelijk achten. Zoo zal hij zich nu ook niet verzetten tegen de in voering van de 48-urige werkweek, te meer omdat die maat regel voor het gemeentepersoneel, behoudens enkele uitzon deringen, niet zoo erg bezwarend mag worden genoemd. De vermeerdering van de 45-urige werkweek tot een 48-urige wordt reeds bij het Rijk en in tal van gemeenten toegepast en, al zullen zij, die bij wijze van mode trachten zooveel mogelijk van de door de arbeiders verkregen rechten af te pingelen, spreker altijd op hun weg vinden, zijns inziens moeten, als het noodzakelijk is, de werklieden in het belang van de gemeente een offer brengen. Het thans gevraagde offer zal de menschen niet buitengewoon zwaar drukken, want spreker is overtuigd, dat als men het hun hoofd voor hoofd afvroeg, de meesten van hen geen bezwaar zouden maken om 48 uren per week te werken, indien de omstandigheden dat eischten. Waar spreker een amendement op het voorstel van Burge meester en Wethouders heeft ingediend, vindt dat zijn oor zaak in de besprekingen, welke in het georganiseerd overleg hebben plaats gehad. Het is waar, dat met de organisatie's geen overeenstemming viel te bereiken en deze zich tegen de voor stellen van Burgemeester en Wethouders verzetten, maar spreker heeft altijd de opvatting gehad, dat overleg beteekende het zooveel mogelijk tot elkander brengen der beide partijen. Spreker gelooft toch niet, dat Burgemeester en Wethouders zelf de illusie gekoesterd zullen hebben, dat hetgeen zij voor stelden aan het georganiseerd overleg door de arbeiders met beide handen zou worden aangegrepen, en hij kan zich dan ook indenken, dat de arbeiders de rechten, welke zij eenmaal verkregen hebben, niet dan noode prijs geven. Spreker heeft dan ook in de commissie van georganiseerd overleg voorgesteld om de nieuwe regeling in te voeren met ingang van 1 Januari 1925. om de volgende reden. Door Burgemeester en Wethouders is .bij de vaststelling der begrooting van 1924 geen rekening ermede gehouden, dat de arbeidsduur der gemeentewerklieden zou verlengd worden. Zij wisten niet hoe de Raad daarover zou denken en of dat voor 1924 doorgevoerd zou kunnen worden. Maar wel is van overwegend belang, dat Burgemeester en Wet houders weten vóór de vaststelling der volgende begrooting, of al dan niet die verlenging van den arbeidsduur haar beslag zal krijgen, zoodat daarmede in verband met de gemeente- financiën rekening zal kunnen gehouden worden. Vandaar dat spreker een behandeling thans op haar plaats acht en zich in het georganiseerd overleg verzet heeft tegen uitstel, omdat anders Burgemeester en Wethouders niet tijdig zouden weten, met het oog op de vaststelling der be grooting, wat er in dit opzicht zou gebeuren. Sprekers grootste grief is echter het volgende. Spreker hecht veel waarde aan het georganiseerd overleg. Misschien zullen ten gevolge van de ongunstige omstandig heden, welke zich nog kunnen voordoen, nog meer bespre kingen daar moeten volgen, en met het oog daarop is er alles aan gelegen, dat er een goede verstandhouding blijft bestaan tusschen Burgemeester en Wethouders en het geor ganiseerd overleg. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders in de Ingekomen Stukken, dat zij vooral niet zijn ingegaan op het door spreker bepleit uitstel, omdat er geen aanleiding is om met deze zaak te wachten. Dat moge zoo zijn, maar er is ook geen aanleiding om de nieuwe regeling juist met 1 Juli a. s. in te voeren, al moge zij dan zeer geleidelijk en naar gelang van de behoefte worden ingevoerd. Wel is het rationeel, dat men met het oog op de samenstelling van de volgende begrooting er op kan rekenen, en weet, hoe de Raad over deze zaak denkt. Sprekers voorstel is vooral daarop gebaseerd, dat dit een perspectief opent voor de toekomst. Spreker heeft daarbij niet uitdrukkelijk bedongen, dat geen wijziging zou worden gebracht in de arbeids- en dienstvoorwaarden, maar hij heeft voorgesteld met ingang van 1 Januari 1925 deze verlenging van den arbeidsduur te doen ingaan, indien Burgemeester en Wethouders dat noodzakelijk achtten, en hij heeft daarbij de hoop uitgesproken, dat Burgemeester en Wethouders zich zouden onthouden van het aanbrengen van verdere verslech teringen voor dit jaar, tenzij ernstiger economische verhou dingen hen daartoe dwongen. Met uitzondering van de twee uiterst linksche hebben alle organisatie's in het georganiseerd overleg dat voorstel aanvaard. Waarom heeft spreker die betrekkelijke voorwaarde aan zijn voorstel verbonden? Het is bekend, dat vele werkgevers, vooral groote, in dezen tijd gebruik maken van de minder goede economische verhoudingen om te trachten datgene wat den arbeiders de laatste jaren is gegeven weer aan hen te ontnemen, en nu bekruipt spreker wel eens de vrees, dat die neiging ook bestaat bij de overheidscollege's. Is het nood zakelijk, van den ingeslagen weg terug te komen, dan is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 15