132
MAANDAG 16 JUNI 1924.
De Wethouder beroept zich verder op artikel 205, volgens
hetwelk artikel 73 niet geldt voor scholen, welke vóór 1 Januari
1921 gebouwd zijn. Spreker meent, dat dit niet slaat op de
meubileering en de inrichting maar op verbouwing.
Er zou ook geen reden zijn om dat artikel niet te doen
slaan op de meubileering en de inrichting van het gebouw.
Wat de verbouwing betreft is het artikel zeer rationeel, maar
als het ook zou slaan op de geheele inrichting der school,
dan zou het artikel zeer irrationeel zijn.
Spreker wijst in dit verband op uitspraken in hoogste
instantie omtrent uitspraken van de Raden der gemeenten
Zwolle, Oss en Oldebroek, waarbij beslist is dat de Gemeente
raad een aanvraag om centrale verwarming, uitgaande van
een bestaande bijzondere school, eenvoudig heeft in te willigen.
Dit is de juridische zijde van de zaak. Wanneer de Raad
niet het recht heelt deze aanvraag af te wijzen, dan heeft
hij gewoon het verzoek van het schoolbestuur in te willigen,
met dien verstande, dat Eurgemeester en Wethouders bij
de Kroon in beroep kunnen komen, maar naar sprekers
meening mist de Raad op grond van de wet de bevoegdheid
dit verzoek af te wijzen. Wellicht denken Burgemeester en
Wethouders daar anders over en dat zal dan straks wel
blijken.
Minder aangenaam heeft spreker getroffen het feit, dat het
verzoek zonder meer wordt afgewezen en daardoor de indruk
wordt gevestigd alsof dit schoolbestuur zonder ernstig onder
zoek en zonder serieuse behandeling van de zaak een greep
naar de gemeentelijke schatkist doet en er uit tracht te halen
wat er uit te halen is. Dit vindt spreker jammer, omdat het
schoolbestuur daartoe geen aanleiding heeft gegeven. Als er
te Leiden sprake is van royaal opgerichte schoolgebouwen,
dan behoeft men die niet te zoeken onder de scholen, van
Roomsch-Katholieke zijde gesticht.
Ook wat dit verzoek betreft, is er geen aanleiding het
schoolbestuur bijzondere royaliteit te verwijten. De inwilliging
ervan zou wel een uitgave ineens van 27000.vorderen,
maar het schoolbestuur beweert, dat de rente en aflossing
zoo niet geheel dan toch grootendeels zou worden terugge
haald door een vermindering van onkosten. Een centrale
verwarming is voor groote gebouwen voordeelig en de be
wering van Burgemeester en Wethouders, dat zij, aan dit
gebouw een centrale verwarming gevend, hetzelfde aan andere
scholen moeten doen, is onjuist, want het geldt hier een
school van 14 lokalen en voor zulk een school is een centrale
verwarming voordeeliger dan voor een school van 7 lokalen.
Verwijzende naar de opsomming, welke de heer Spendel heelt
gegeven van de onkosten, welke zullen worden uitgespaard,
vestigt spreker er bovendien de aandacht op, dat de winst,
welke op het te verbruiken gas zal worden gemaakt, in han
den van de gemeente komt.
Het is mogelijk, dat het schoolbestuur zich in zijn bereke
ning heeft vergist, maar het staat vast, dat Burgemeester
en Wethouders niet de geringste moeite hebben gedaan aan
te toonen, dat die berekening onjuist was. Het is voor ernstige
mannen, die na rijp overleg met hun cijfers zijn gekomen,
geen aangename behandeling om hun beweringen zoo te zien
negeeren. Vereenigt de Raad zich met het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders, dan zal ook hij verklaren de
beweringen van het schoolbestuur niet te gelooven. Het zou
mogelijk zijn aan Burgemeester en Wethouders nadere inlich
tingen te verzoeken, maar er moet naar aanleiding van deze
aanvrage vóór 24 Juni een beslissing zijn genomen, zoodat
die mogelijkheid thans is uitgesloten. Het is spreker meer
malen opgevallen, dat dergelijke aangelegenheden op onder
wijsgebied zoo op het uiterste nippertje worden ingediend,
dat de Raad er eenvoudig ja of neen op te zeggen heeft.
Het zou gewenscht zijn, dat de Wethouder zou kunnen
zeggen: het schoolbestuur beweert wel, dat centrale verwar
ming niet duurder is, maar dat is niet zoo; ik heb het nog
niet onderzocht, maar ik zal den volgenden keer komen met
cijfers. Dit kan echter nu niet geschieden. De Raad moet
nu zeggen: ja, of neen.
Spreker hoopt, dat degenen, die de bewering van het school
bestuur niet a priori, zonder eenig bewijs, willen verwerpen,
als zijnde niet te vertrouwen, niet met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zullen medegaan en het verzoek
van het schoolbestuur zullen inwilligen. Wanneer Burgemeester
en Wethouders dan onderzocht hebben wat zij nu nog niet
onderzocht hebben en tot de erkentenis zouden komen, dat
de bewering van het schoolbestuur onjuist is, dan kunnen
Burgemeester en Wethouders altijd nog met een geargu
menteerd bezwaar komen bij de Kroon ten einde het Raads
besluit vernietigd te krijgen.
De heer Wilbrink, voorstander van de meest mogelijke
gelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs, meent echter
dat er aan die gelijkheid bepaalde grenzen zijn gesteld.
"Wanneer men meent, dat alles wat men gewenscht acht voor
de school, welke men zelf exploiteert, toegestaan moet worden,
dan gaat die gelijkheid verder dan spreker zich haar voorstelt.
In de laatste jaren is bij spreker de vraag opgekomen, of
het niet mogelijk zou zijn, dat ook de besturen van de
bijzondere scholen wat soberder waren in den opzet van
hunne plannen.
Wethouder Meijnen is iemand, die het bijzonder onderwijs
een goed hart toedraagt en op wiens weg het stellig niet
ligt om het bijzonder onderwijs bij het openbaar onderwijs
achter te stellen. Wanneer hij nu voorstelt om de aanvraag
van dit schoolbestuur af te wijzen, dan mag men stellig aan
nemen, dat hij dat niet zonder goede motieven doet. Als die
motieven er zijn, dan zal spreker stemmen tegen het inwilligen
van een aanvraag van een bijzonder schoolbestuur, (onver
schillig van welke richting dat bestuur moge zijn), om eenige
luxe in een schoolgebouw te kunnen aanbrengen, welke men
vroeger niet noodig achtte, doch die men thans wil nu het
van de overheid kan komen, niettegenstaande men toch
algemeen overtuigd is, dat de grootst mogelijke zuinigheid
betracht moet worden.
Wanneer de financiëele toestand beter was, dan zou spreker
tegenover deze zaak eenigszins anders staan, maar aangezien
in het algemeen zuinigheid betracht moet worden, meent
spreker dat daarmede ook rekening gehouden moet worden
door lichamen, die in. zeker opzicht op de openbare kas
aangewezen zijn.
De heer Groeneveld zegt, dat, wanneer men de heeren
Wilmer en Spendel zoo hoort spreken, men zou denken,
dat de gemeente er groote voordeelen bij had, maar de des
kundigen hebben uitgerekend, dat het aanbrengen van een
centrale verwarming eenige duizenden guldens meer zal kosten
dan het gebruik van kachels. Het is trouwens bekend, dat
een centrale verwarming duurder is. De heer Wilmer zegt
wel in hoeveel jaren kachels zijn versleten, maar hij geeft
niet hetzelfde aan ten aanzien van een centrale verwarming.
Dat is geen eerlijke behandeling. Er zijn wel voordeelen
aan eeri centrale verwarming verbonden, b.v. dat zij zindelijker
is en dat men er stof mede weert, en uit dat oogpunt zou
spreker wel tot het aanbrengen ervan willen meewerken,
maar er zijn nog tal van openbare scholen, die met kachels
worden verwarmd, en de heer Wilmer zal zeker geen voorstel
doen om ook in die scholen een centrale verwarming aan te
brengen, integendeel, hij zou tegen een voorstel in dien geest
stemmen. Al brengt men in nieuwe scholen een centrale
verwarming aan, dan is dat nog geen reden dat ook te doen
in bestaande oude bijzondere scholen. Doen wij dit laatste,
dan eischt de gelijkstelling hetzelfde te doen in de openbare
scholen. Daartegen zou de rechter zijde zich dan niet kunnen
verzetten, al zouden de heeren natuurlijk wel voorwendsels
weten te vinden.
Verder stellen Burgemeester en Wethouders voor, gunstig
te beschikken op het verzoek om in een der scholen de gas
verlichting door een electrische verlichting te vervangen.
Spreker vraagt, of die maatregel noodig is, b.v. omdat die
school dikwijls 's avonds gebruikt wordt. Men zou dan ook
in alle openbare scholen electrische verlichting moeten aan
brengen. In een betrekkelijk nieuwe openbare school als die
aan de Haverstraat is er ook nog slechts gasverlichting.
De heer Meijnen zegt, dat bij het overleg, krachtens art. 77
der wet, tusschen het schoolbestuur en Burgemeester en
Wethouders het College de bezwaren, welke het tegen de
inwilliging van deze aanvrage had, onder de aandacht van
het schoolbestuur heeft gebracht.
Spreker heeft toen aan het bestuur verzocht om die be
zwaren nog eens wel onder de oogen te zien, en den wensch
te kennen gegeven dat dit zou leiden tot het terugnemen
van deze aanvraag. Het bestuur heeft gemeend aan dit ver
zoek niet te moeten voldoen en heeft de aanvraag gehand
haafd. Het handhaven van die aanvraag beteekent voor mij
de zeer onaangename taak om hier namens het geheele
college van Burgemeester en Wethouders die aanvraag te
bestrijden.
Natuurlijk geldt die bestrijding niet het principe van de
gelijkstelling van het bijzonder met het openbare onderwijs
voor de publieke kassen. Het principe van die gelijkstelling is
het voldoen aan een eisch van rechtvaardigheid tegenover
het bijzonder onderwijs. Het openbaar onderwijs mag geen
voorsprong hebben op het bijzonder onderwijs, maar aan den
anderen kant het woord «gelijkstelling" zegt het reeds
mag het bijzonder onderwijs geen voorsprong hebben op het
openbaar onderwijs.
Wanneer spreker dus deze aanvraag bestrijdt, dan zit dat
niet in het principe, dat hij huldigt, maar dan zit het hierin
dat naar de meening van Burgemeester en Wethouders hier
de grenzen van de gelijkstelling overschreden zijn. Deze aan
vraag beweegt zich buiten die grenzen.
Het gemeentebestuur heeft er niet aan gedacht om op de
vele reeds bestaande openbare scholen centrale verwarming