MAANDAG 46 JUNI 1924.
131
ingewonnen, of het gewenscht is het verkeer op het Kort
Galgewater in beide richtingen geheel vrij te laten.
De heer Groeneveld meent, dat men het Kort Galgewater
direct voor het autoverkeer moet openstellen of de zaak
aanhouden. Het zou te dwaas zijn om over een paar maan
den weer met een wijziging dezer verordening te komen.
Bovendien beteekent uitstel niets, want op dit oogenblik
rijden de auto's er even lustig als ware er geen verordening.
Spreker heeft trouwens nooit geweten, dat het verboden was
om daar met auto's te rijden.
De Voorzitter acht hetgeen de heer Groeneveld wenscht
verkeerd. Als het voorstel van Burgemeester en Wethouders
aangenomen wordt, dan kan daar althans met auto's in één
richting gereden worden, en verder moet de verordening
toch nog gewijzigd worden.
De heer Groeneveld stelt voor de behandeling van dit
agendanummer uit te stellen totdat de geheele zaak betref
fende het auto- en rijtuigverkeer onder de oogen gezien wordt.
De heer van der Wall deelt mede, dat, toen deze aange
legenheid in de Commissie voor de Strafverordeningen aan de
orde was, de commissie zich met het betreffend voorstel heeft
vereenigd op grond van het rapport van den Commissaris van
Politie, die o. m. aanvoerde, dat de bestuurders van voer
tuigen, komende uit de Morschstraat, niet voldoende uitzicht
hebben op de daar passeerende trams, wat hij zeer gevaarlijk
achtte. De Commissie heeft zich gevoegd naar het oordeel van
den Commissaris, die meer van deze aangelegenheid kan weten
dan de commissie.
De Voorzitter is van meening, dat men de menschen
helpen moet waar het mogelijk is. Later kan men zien, wat
er nog verder gedaan zal moeten worden.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Groeneveld, om dit punt aan te
houden, wordt met 24 tegen 4 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: mevrouw van Itallie—van Embden, de
heeren Spendel, Heemskerk, Coster, Oostdam, van den Heuvel,
van der Wall, Witmans, Kooistra, Mulder, Meijnen, Reimeringer,
van der Reijden, Wilbrink, Verweij, Bergers, Sijtsma, Knuttel,
van Rosmalen, Wilmer, van Eek, Sijtsma, Eerdmans en
mevrouw Dietrichde Rooy.
Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, Groeneveld, van
Stralen en Baart.
(De heer van Hamel had de vergadering inmiddels verlaten,
terwijl de heeren Eikerbout, Huurman en Splinter deze tijdelijk
hadden verlaten.)
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
vervolgens zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
XXII. Voorstel:
a. tot verkoop aan de Woningbouwvereeniging »de Een
dracht" van een gedeelte van het perceel aan den Lagen
Rijndijk Sectie N no. 219, ten behoeve van den bouw
van 14 beneden-en 14 bovenwoningen en 2 winkels met
pakhuizen en 2 bovenwoningen;
b. tot wijziging van het Raadsbesluit van 30 April 1923,
inzake het verleenen van hypothecaire voorschotten aan
die vereeniging voor de uitvoering van haar bouwplan
benoorden den Lagen Rijndijk (plan IV);
c. tot wijziging van het Raadsbesluit van 7 April 1924
van gelijke strekking ten opzichte van plan VI;
d. tot vaststelling van de desbetreffende begrootingsstaten,
dienst 1923 en 1924.
(Zie Irig. St. No. 161.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXIII. Voorstel:
a. tot het verleenen van medewerking aan het Bestuur der
Eerste Leidsche Schoolvereeniging tot aanschaffing van
leermiddelen voor het met 1 September a.s. aan de school
te verbinden 6e leerjaar en tot verbetering van het terrein
voor lichamelijke oefeningen;
b. tot beschikbaarstelling van de voor een en ander benoo-
digde gelden.
(Zie Ing. St. No. 162.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXIV. Praeadvies op het verzoek van het Bestuur der R. K.
Par. Jongensscholen onder R. K. Par. Kerkbestuur, om beschik
baarstelling van gelden voor de verandering van inrichting
van het schoolgebouw aan de Haarlemmerstraat No. 240 en het
daarachter liggend schoolgebouw aan de Pelikaanstraat No. 20.
(Zie Ing. St. No. 163.)
De heer Spendel verzoekt den Voorzitter toe te staan dat
bij dit punt tevens gesproken wordt over punt XXV, dat
eenzelfde zaak betreft.
De Voorzitter meent, dat over beide punten gelijktijdig
gesproken kan worden.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Spendel kan niet toegeven, dat, zooals Burgemeester
en Wethouders zeggen, een uitgave van 27000.— te hoog
zou zijn. De zaak is theoretisch, niet genoeg kaufmannisch
beschouwd. In dit complex van scholen zouden noodig zijn
ongeveer 30 kachels, welke per dag en per stuk van aanmaken
kosten 10 cent; dit beteekent, als men aanneemt dat zij 150
dagen per jaar branden, een uitgaaf van 450.daarbij
komt het loon van eenige vrouwen, dat eveneens op 450.
is te stellen, tezamen derhalve 900.Bovendien zijn school-
kachels in bijzondere mate aan slijtage onderhevig, terwijl de
omstandigheids dat zij nog eenigen tijd branden, wanneer de
school reeds is verlaten, een schadepost veroorzaakt. Een
centrale verwarming, die met gas wordt gevoed, kan met
lucifers worden aangestoken, terwijl daarvoor met één man
voor beide complexen van scholen kan worden volstaan.
De bewering, voorkomende in de stukken, dat het gebruik
van gas misschien schadelijk zou zijn voor de gezondheid,
acht spreker overdreven.
In ieder geval staat vast, dat een centrale verwarming in
groote complexen gebouwen voordeeliger is dan kachels, die
met steenkolen worden gestookt en vrij veel reparatie eischen,
o. a. aan de pijpen, en waar het schoolbestuur dus blijkbaar in
het financieel belang van de gemeente heeft willen handelen
door een centrale verwarming te willen aanbrengen, acht
spreker het van Burgemeester en Wethouders wel een weinig
eenzijdig om dit verzoek op grond van de hooge kosten af te
wijzen.
Er komt bij, dat de autoriteiten, die hun advies hebben
gegeven en het verzoek aan de wet hebben getoetst, hebben
verklaard, dat de gemeente er niet aan kan ontkomen, indien
het schoolbestuur aan zijn eisch blijft vasthouden.
Een uitgave van 27Ó00.ineens is zeker van eenige be-
teekenis, maar, bekijkt men de zaak uit een oogpunt van koop
manschap, dan moet men tot de conclusie komen, dat die
meerdere kosten voor de gemeente op den duur goede baten
zullen afwerpen.
De heer Verweij zal zich tegen dit voorstel van Burge
meester en Wethouders niet verzetten. Alleen vindt hij er
aanleiding in te vragen hoe het staat met den toestand van
eenige der gemeentescholen. Hij heeft o. a. vernomen, dat het
schoolgebouw aan de Brandewijnsteeg dringend verbetering
eisch t.
De Voorzitter: Dat is niet aan de orde.
De heer Verweij meent, dat, als van de zijde van bijzondere
schoolbesturen aangedrongen wordt op verbetering van hunne
lokalen, het op zijn weg ligt op den toestand van gemeente
scholen te wijzen. Spreker zou dan ook van den Wethouder
gaarne vernemen hoe het met name staat met den toestand
van de school aan de Brandewijnsteeg.
De heer Wilmer had gehoopt, dat nog een lid van een
andere fractie het woord zou voeren, omdat deze quaestie
toch niet betreft een zaak, welke uitsluitend sprekers fractie
aangaat. Men moet dit vraagstuk bezien van een algemeen
standpunt en ieder raadslid moet er gaarne toe willen mede
werken om aan de onderwijswet een zoo loyaal mogelijke
uitvoering te geven en om de financiëele gelijkstelling op
onderwijsgebied zoo billijk mogelijk ten uitvoer te brengen.
Volgens Burgemeester en Wethouders zou de Raad het
recht hebben om deze aanvraag te weigeren. Spreker wijst
er op, dat artikel 75 der onderwijswet duidelijk zegt, dat de
Raad moet inwilligen alle aanvragen betreffende inrichting
en meubileering van een bijzonder schoolgebouw, als het
schoolbestuur voldaan heeft aan hetgeen vereischt wordt
ingevolge artikel 73, en dit laatste is hier het geval.