102
MAANDAG 28 APRIL 1924.
scholen, op hun inrichting, en als resultaat daarvan kan hij
het volgende meiedeelen:
Bezwaar 1 (gebrek aan ambitie). Moge er aanvankelijk,
sporadisch, al eenige tegenzin geweest zijn, zoo blijkt daarvan
thans niets meer. Wèl was er bij sommige dames, in meerdere
of mindere mate, een verklaarbaar opzien tegen de nieuwe
taak en eenige bezorgdheid, of zij die wel naar behooren zouden
kunnen volbrengen. De klacht over gebrek aan ambitie vindt
geen enkelen grond in de ervaring van welk schoolhoofd dan
ook; integendeel: die klacht is met de ervaring der hoofden
in lijnrechten strijd. Ook bij de dames, die »er al wat uit
waren", is een ernstig streven merkbaar om zich, hetzij door
het nemen van lessen, of door het vervaardigen der werk
stukken-modellen, of door degelijke voorbereiding als anders
zins, goed op de hoogte te stellen en goed beslagen ten ijs
te komen. Spontaan en in ondubbelzinnige bewoordingen, lieten
de hoofden zich uit over de plichtgetrouwe opvatting der
klasse-onderwijzeressen. In de meeste gevallen noemden zij
de ambitie uitstekend. Ze blijkt ook hieruit, dat vele onder
wijzeressen leerlingen, die door een of andere oorzaak, met
haar werk ten achter raakten, dit vóór 9 of vóór 2 onder
haar leiding laten inhalen.
Bezwaar 2 (tijdverlies om 11 uur). Dit bezwaar wordt door
geen enkel hoofd erkend. Het tijdverlies is niet grooter dan
bij andere wisseling van werkzaamheden en dan het bij vak
onderwijzeressen zou zijn. In het speelkwartier, dat van kwart
vóór 11 tot 11 uur duurt, wordt, hetzij door de onderwijzeres,
hetzij door meisjes, het werk uit de kast, die in het lokaal
staat, gehaald en op de'banken klaargelegd. Een paar minuten
na 11 is de les aan den gang. Trouwens, mèt de hoofden
waken ook de dames zelf tegen tijdverlies.
Bezwaar 3 (beperking van 4 ochtendschooltijden voor de
beide laagste klassen). Terloops hebben enkele hoofden wel
van sommige ouders vernomen, dat die den maatregel niet
prettig vonden; zij hadden er zich echter al lang bij neer
gelegd; noemenswaardige rechtstreeksche klachten, hun school
betreffende, zijn bij de hoofden niet ingekomen. Verreweg de
meeste hoofden constateeren, geen enkele klacht ontvangen
te hebben. Zijn er gegronde bezwaren, dan houden zij de
kinderen, onder toezicht, op school, tot 12 uur. Dat het peil
van het onderwijs in de laagste klassen door deze regeling
dalen zou, wordt ontkend door onderscheiden hoofden, ook
van bijzondere scholen, die hieromtrent reeds uit ervaring
kunnen spreken. Mindere vermoeidheid en meerdere frisch-
heid bij deze jonge kinderen verhoogen de intensiteit en wegen
daardoor tegen de 4 uren minder onderwijs ruimschoots op.
Op de openbare scholen hier ter stede werkt de regeling nog
te kort om nu reeds het trekken van conclusie's te wettigen.
Ten opzichte van deze zaak en van het onderzoek naar de
resultaten van het handwerken-onderwijs, zijn Burgemeester
en Wethouders diligent. Toch kan nu reeds worden gezegd,
dat eenige hoofden de tegenwoordige regeling van dat onderwijs
met 'toog op betere orde en tucht, op betere en gemakkelijker
te oefenen controle en grootere ambitie bij de meisjes, beslist
verkiezen boven de vorige, die zij niet gaarne zouden terug
zien; ook, dat onderscheiden bijzondere scholen niet alleen
het leerplan voor de handwerken, maar ook den maatregel
omtrent de verkorting der schooltijden voor 't le en 2e
leerjaar, eigener beweging, hebben overgenomen.
Spreker komt thans tot de drie vragen.
Als antwoord op de iste vraag van den heer Sijtsma, die
naar de bezuiniging, kan spreker meedeelen, dat de door de
tegenwoordige regeling verkregen bezuiniging, met inbegrip
der wachtgelden, voor 1924 zal bedragen, uitsluitend voor wat
het openbaar onderwijs betreft, f 11.252.dat deze som in
de volgende jaren door vermindering van wachtgelden nog
zal toenemen en over 10 jaar f25.316.— zal bedragen.
De uitvoering van het denkbeeld-Sijtsma om terug te keeren
tot het systeem van vak-onderwijzeressen en dan voor elke
3 scholen één onderwijzeres aan te stellen, zou de gemeente
jaarlijks, alleen reeds voor het Openbaar Onderwijs '14 000.—
meer kosten dan thans.
De beantwoording van de 2de vraagn.l. of gebleken is dat
het onderwijs er niet onder lijdt, vereischt nauwkeurig des
kundig onderzoek, dat trouwens in de bedoeling ligt.
De 3de vraag, namelijk of «inderdaad de moeilijkheden door
de vindingrijkheid der hoofden, al of niet in overleg met het
onderwijzend personeel, op bevredigende wijze zijn opgelost",
meent spreker bevestigend te kunnen beantwoorden.
De heer Sijtsma zegt den Wethouder dank voor de uit
nemende wijze, waarop hij de zaak heeft onderzocht naar
aanleiding van sprekers vragen, en voor het uitvoerige ant
woord, op die vragen gegeven. Men kan, meent spreker, de
gemeente gelukwenschen met de resultaten, blijkens dat
antwoord met de nieuwe regeling verkregen. De bezwaren,
welke spreker uit de kringen van de onderwijzers, van de
hoofden en vooral van de ouders had vernomen, blijken niet
in zoo ernstige mate te hebben bestaan als hij vermoedde.
Het is te hopen, dat de toestand werkelijk op die manier
verbeterd zal zijn vergeleken bij vroeger, wat spreker aan
vankelijk niet heeft kunnen aannemen en nog bijna niet kan
gelooven, omdat het een vaststaand feit is, dat de meeste
onderwijzeressen, die na het behalen van haar handwerkakte
nooit meer voor dit vak hebben gewerkt, niet die vaardigheid
kunnen bezitten, welke eigen is aan de zoogenaamde vak
onderwijzeressen. Spreker moet evenwel aannemen, dat de
schoolhoofden den Wethouder juist hebben ingelicht. Hij is
blij, dat hij de vragen heeft gesteld, omdat de ongerustheid,
welke bij hem en anderen bestond, door de mededeelingen
van den Wethouder is weggenomen.
Volgens den Wethouder zal over tien jaar de nieuwe rege
ling een aanmerkelijk voordeel geven en spreker hoopt, dat
dit inderdaad het geval zal wezen; maar waar er tegenwoordig
zoo ongeveer om de drie maanden op onderwijsgebied een
andere regeling komt, is het veiliger niet tien jaar vooruit
te zien, doch rekening te houden met hetgeen er op het
oogenblik bestaat en dan schijnt er nu alle reden van tevreden
heid op dit gebied. Dit verheugt hem inderdaad.
De Voorzitter vraagt, of een der leden thans nog iets in
het belang van de gemeente in het. midden te brengen heeft.
De heer Koojstra herinnert er aan, dat bij de behandeling-
van de begrooting Burgemeester en Wethouders een motie
van spreker hebben overgenomen, waarin stond, dat de
hoofden van takken van dienst, alvorens tot een benoeming
of tot het doen van een oproeping per advertentie over te
gaan, zich tot de gemeentelijke Arbeidsbeurs zouden moeten
wenden, om te zien of onder de ingeschrevenen niet ge
schikte menschen waren te vinden voor de vervulling van
een of andere vacature.
Nu had spreker verwacht, dat dit ook zou zijn gebeurd.
Kort daarna is opengekomen de betrekking van bad
meester in het gemeentelijk volksbad aan de van der Werf-
straat en naar aanleiding daarvan hebben Burgemeester en
Wethouders op 3 Januari een advertentie doen plaatsen,
waarbij sollicitanten voor deze vacature werden opgeroepen.
Op 5 Januari heeft spreker bij de Arbeidsbeurs geïnformeerd,
of door het hoofd van den betrokken tak van dienst aan die
inrichting gevraagd was, of er onder de bij haar ingeschrevenen
een geschikte sollicitant voor deze betrekking was, en nu is
spreker medegedeeld, dat dit niet geschied is.
Spreker kan zich met dezen gang van zaken niet ver
eenigen en is van meening, dat in het vervolg wat meer
rekening moet gehouden worden met een wensch van den
Raad, waarmede Burgemeester en Wethouders zich, door het
overnemen van de betreffende motie, vereenigd hebben.
Spreker heeft vernomen, dat reeds op 15 December door
den persoon, die nu pas benoemd is, de huur van zijne toen
malige woning is opgezegd; hij wist toen blijkbaar al zeker,
dat hij aangesteld zou worden. Maar dan is toch het plaatsen
van een advertentie op 3 Januari geheel overbodig geweest.
Degenen, die naar aanleiding van die advertentie gesolliciteerd
hebben het zijn er 68 geweest hadden dan niet onnoodig
kosten behoeven te maken.
Spreker wil dus vragen, of er in dit geval genoegzaam
rekening is gehouden met zijne bij de begrooting voorge
stelde en door Burgemeester en Wethouders overgenomen
motie.
De Voorzitter zegt, dat de Wethouder Meijnen in de
volgende vergadering op de opmerkingen van den heer Kooistra
zal antwoorden.
(De heer Knuttel komt ter vergadering.)
De heer Heemskerk wijst erop, dat hier ter stede berichten
zijn ontvangen van de personen, die, met ondersteuning van
de gemeente, naar Canada geëmigreerd zijn, en dat er nog al
verschillend over geoordeeld wordt. Daarom zou spreker willen
vragen, of Burgemeester en Wethouders nu of in de volgende
vergadering officiëele inlichtingen zouden kunnen geven omtrent
de ervaringen van die menschen.
Spreker stelt deze vraag, omdat hier ter stede verschillend
wordt geoordeeld over de ontvangst, welke dien menschen
is bereid.
De heer Sanders zegt bereid te zijn den volgenden keer
uitvoerig te antwoorden, maar thans reeds te kunnen rnede-
deelen, dat hem geen ongunstige berichten ter oore zijn ge
komen, integendeel, dat uit de brieven, welke hij heeft gelezen,
blijkt, dat de menschen zeer tevreden zijn over de ontvangst
door de verschillende farmers.
De heer van Stralen herinnert er aan, dat in de vorige
vergadering een voorstel van hem is aangenomen, waarbij
aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid werd