MAANDAG 28 APRIL 1924.
99
De heer van der Reljden kan de redeneering van den heer
van Eek niet goed begrijpen. Het feit, dat onze geliefde
vorstin Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik deze feestelijk
heden zullen bijwonen, moest een aansporing te meer vormen
om den gevraagden steun toe te staan.
Mevrouw van Itallievan Embden verklaart de bezwaren
van mevrouw Dietrich—de Rooy niet goed begrepen te hebben
en zou alsnog gaarne een nadere uiteenzetting daarvan
vernemen.
De Voorzitter wijst er mevrouw Dietrichde Rooy in de
eerste plaats op, dat het hier betreft de 350-jarige herdenking
van het ontzet van Leiden, en dat is toch wel een feit, dat
de stad Leiden feestelijk mag herdenken. Nu gaat de feest
viering uit van de 3 October-Vereeniging, maar als die Ver-
eeniging niet bestond, dan zou de gemeente voor alle kosten
daarvan moeten opkomen. Het is toch een memorabel feit,
even goed als de herdenking van het ontzet van Alkmaar,
dat verleden jaar gevierd is.
Een motiet van mevrouw Dietrichde Rooy is, dat niet
allen het middagfeest zullen kunnen bijwonen, maar dit sub
sidie is niet alleen voor dit feest bestemd. Overigens kunnen
de menschen nog van het feest profiteeren, wanneer het op
Zaterdagmiddag herhaald wordt.
Bij de 3 October-feesten in andere jaren heft men ook
entrée voor sommige dingen; anders zou men meer garantie
vragen. Het heffen van entrée is ook noodig als ordemaat
regel, want men zou toch niet alle inwoners van Leiden
kunnen bergen.
De heer van Eek is niet tegen een historische herdenking
van een of andere gebeurtenis, maar in dit geval is hij er
tegen, omdat ook aanwezig zal zijn het Staatshoofd, wier Voor
vader zoo nauw betrokken is geweest bij het onzet van Leiden.
Maar als er één gelegenheid zou zijn dat men geen bezwaar
zou moeten maken tegen de aanwezigheid van H.M. de
Koningin, dan zou het zijn deze herdenking. De Koningin
behoort daarbij; dat moest den heer van Eek zijn historisch
gevoel ingeven. Men moet het hoogelijk apprecieeren, dat
de Koningin hiervoor overkomt.
Spreker meent, dat men de 3 October-vereeniging dankbaar
moet zijn, dat zij de gemeente in staat stelt het feit van het
ontzet met geringe kosten voor de gemeente op waardige
wijze te herdenken. Zooals mevrouw Dietrichde Rooy zeide,
als het die dagen mooi weder is, behoeft het de gemeente
niets te kosten; alleen bij verschrikkelijk slecht weder zal
het de gemeente ten hoogste 3000.kosten, een uitgaaf,
die voor dit doel ook in dezen tijd wel door den beugel kan.
De heer van Eck zegt, dat de Voorzitter hem verkeerd
heeft begrepen. Hij is absoluut niet tegen het herdenken van
Leidens ontzet, maar wel tegen de wijze, waarop dat gebeurt.
Hij heeft er ook geen bezwaar tegen, dat de Koningin komt,
maar zijn bezwaar gaat hiertegen, dat dit feest ongetwijfeld
zal worden gebruikt ter verheerlijking van de Koningin, van
het monarchale stelsel en van het Huis van Oranje.
De heer van der Reijden is blijkbaar niet op de hoogte
van de beginselen der sociaal-democraten. Voor dezen als
republikeinen wordt het feest niets aantrekkelijker, doordat
de Koningin er bij komt. Als de heer van der Reijden spreker
kende, zou hij zich over diens optreden zeker niet verbazen.
De Voorzitter wijst er den heer van Eck op, dat de
feestviering niet op andere wijze kan plaats hebben. Neder
land is nu eenmaal een Koninkrijk en degene, die hoofd
zakelijk het ontzet van Leiden heeft bewerkstelligd, is een van
de voorvaderen van Hare Majesteit de Koningin. Men kan dit
feest toch niet op republikeinsche wijze vierenLaat de heer
van Eck dan liever kortaf zeggen, dat hij tegen deze
3 Octoberviering is.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, op ver
zoek van Mevrouw Dietrichde Rooy in stemming gebracht,
wordt met 19 tegen 9 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Coster, van der Wall, Meijnen,
Reimeringer, Sanders, Mulder, Bergers, van Rosmalen, Sijtsma,
van der Reyden, Wilbrink, Spendel, Splinter, Huurman, Pera,
van Hamel, Wilmer, Oostdam en Mevrouw van Itallievan
Embden.
Tegen stemmen: Mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren
Dubbeldeman, Kooistra, van den Heuvel, Witmans, van Stralen,
Baart, van Eck en Verwey.
XIU. Praeadvies op het verzoek van D. Koome, om toe
kenning van een schadeloosstelling, in verband met het ontac
tisch optreden der politie op 24 November j.l., tengevolge
waarvan zijne echtgenoote krankzinnig zou zijn geworden.
(Zie Ing. St. No. 106.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Eck zegt, dat hij, in den aanvang van deze
zaak kennis riemende, wel eenigszins geneigd was uit een
billijkheidsoogpunt het toekennen van een schadeloosstelling
aan Koome te bepleiten, maar dat het na inzage van de
verschillende stukken moeilijk is eenig duidelijk waarneembaar
verband aan te nemen tusschen de ziekte der vrouw en de
onatfentie van de politie. Toch wil spreker een opmerking
maken. Het is hem opgevallen, dat de agenten van politie
met dengene, die het ongeluk had gekregen, rechtstreeks
zijn gegaan, eerst naar het huis van Koome en daarna naar
dat van dien anderen persoon. Dit acht spreker ongewenscht.
Het verdient de voorkeur, juist ter voorkoming van gevallen
als dit, dat tevoren een beambte in burgerldeeding de familie
gaat waarschuwen. Gebeurt dit niet, dan kan het voorkomen,
dat men, komende aan de woning van den betrokken persoon,
daar een ontzaglijke schrik teweeg brengt.
De Voorzitter verklaart de opmerkingen van den heer van
Eck gaarne in overweging te zullen nemen en er met den Com
missaris van Politie over te zullen spreken. Men zal echter niet
altijd genoeg personeel hebben om iemand vooruit naar het huis
van den door een ongeval getroffene te zenden, en dikwijls
is er ook haast bij om iemand naar zijn huis te transporteeren.
Wellicht zou er dit op gevonden kunnen worden, dat degenen,
die voor het transport zorgen, even vóór zij het huis van den
getroffene bereiken, stilhouden en dat één hunner vooruit
naar het huis gaat, om de familie voor te bereiden.
Bij een ernstig ongeluk kan het verschijnen van de brancard
vóór het huis inderdaad een grooten schrik geven.
De heer van Eck doet opmerken, dat, als iemand met een
brancard thuis gebracht wordt, zijn huisgenooten niet weten
of het een ernstig dan wel een niet ernstig ongeval betreft.
De Voorzitter herhaalt zijne toezegging, dat hij de zaak
zal overwegen en met de politie-autoriteiten bespreken.
Mevrouw van Itallie—van Embden zegt het niet eens te
zijn met hen, die meenen dat het gebeurde op deze vrouw
geen grooten invloed heeft gehad.
Het lijkt spreekster, dat het optreden der politie niet vol
komen voorzichtig is geweest. Het wordt in het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders voorgesteld, alsof juist
vóórdat de deur geopend werd iemand gezegd heeft, dat men
in dat huis niet moest zijn, maar de vrouw, die op dat oogen-
blik de deur opendoet, had toen den schrik beet.
Die vrouw verkeerde in een wankelend geestelijk even
wicht en juist in dergelijk geval kan een kleine schok dat
evenwicht volkomen breken en tot een ernstige ziekte aan
leiding geven.
Dat zoo'n vrouw zelf zegt: ik ben er niet van geschrokken,
beteekent niets.
Verder wordt in het praeadvies gezegd, dat de vrouw van
adressant kosteloos verpleegd wordt. Dat is zoo, maar hij
heeft nu een verzorgster voor zijn 4 kinderen moeten nemen,
en de daaraan verbonden kosten zijn voor hem op den duur
te zwaar.
Spreekster zou er dus voor zijn, dat de gemeente, die in
deze niet geheel vrij uitgaat, aan dezen man eenige tegemoet
koming verleent.
De heer Wilbrink is niet geheel bevredigd door het ant
woord, dat de Voorzitter aan den heer van Eck heeft
gegeven.
De Voorzitter meent, dat men meer personeel noodig zou
hebben om vooruit te gaan waarschuwen, dat iemand een
ongeluk overkomen is en dat hij per brancard thuis ge
bracht wordt, maar men kan toch een eindje vóór het huis
met de brancard even stilhouden, zoodat één van de geleiders
gelegenheid heeft vooruit te gaan en te waarschuwen. Anders
laat men de menschen veel te veel schrikken; als men zoo
maar met een brancard voor de deur komt, dan weet men
niet of het een ernstig dan wel een niet ernstig geval is.
Spreker acht dan ook een tactischer optreden van de
politie gewenscht.
De Voorzitter zegt, zooëven zelf verklaard te hebben, dat hij
het beter vond, indien even te voren werd stilgehouden en dan
werd aangebeld om de bewoners voor te bereiden.
De heer Witmans is, met mevrouw van Itallievan Embden,
van oordeel, dat de gemeente in deze wel iets kon doen,
omdat in elk geval de politie zeer ontactisch is opgetreden.