MAANDAG 17 MAART 1924. 67 geen bindend besluit kan nemen, maar toch kan de wensche- lijkheid van de invoering ervan worden uitgesproken. Spreker is burgemeester geweest van verschillende kleine gemeenten en steeds heeft hij het op prijs gesteld, dat tusschen hem en de politie een volkomen kameraadschappelijke verhouding bestond. De politie had het recht ongevraagd adviezen te geven. Die adviezen stelde spreker zeer op prijs en hij heeft ervan geprofiteerd, omdat de politie meer weet, meer ziet en dichter bij de bevolking staat dan zij, die hooger zijn geplaatst. Het spreekt vanzelf, dat in een groote plaats dergelijke verhouding niet kan bestaan, maar het is wel mogelijk, dat men door middel van vertrouwensmannen overleg pleegt met de politie. Men vergete niet, dat de politieagenten veel meer weten en' zien en dikwijls veel beter kennen den geest der bevolking dan de chefs. Wat voor bezwaar zou er zijn, dat de minderen ook gelegenheid hadden om hunne wenschen en denkbeelden kenbaar te maken omtrent de wijze, waarop de politie dient op te treden Dat hooge standpunt van vroeger is uit den tijd en is eigenlijk altijd verkeerd geweest. Spreker wil enkele voorbeelden aanhalen uit de practijk van aan het personeel toegekende medezeggenschap op het gebied van de publieke bedrijven. In den Raad van Commissarissen van het provinciaal en gemeentelijk Utrechtsch stroomleveringsbedrijf zitten ook 2 commissarissen, door het personeel volgens het stelsel van evenredigheid gekozen. Het is het voornemen om te Amsterdam ook aan het personeel vertegenwoordiging te geven in het ontworpen Melkbedrijf. In den Raad van Beheer der Ned. Spoorwegen zitten 3 vertegenwoordigers van de vakbeweging, die echter niet aangewezen worden door het personeel maar door den Minister. Dat zijn sprekers partijgenoot Prof. Bonger, Mr. Janssen voor de Katholieken en Mr. Schepel voor de neutralen. Spreker heeft in het algemeen uiteengezet, waarom het gewenscht zou zijn, dat de medezeggenschap wordt ingevoerd. Hij heeft reeds bij een vorige gelegenheid gezegd, dat hij zich niet precies wenscht te houden aan den vorm, waarin hij het voorstel gedaan heeft, dat dateert uit een tijd, toen die medezeggenschap nog betrekkelijk een nieuw onderwerp was en zich dienaangaande nog geen vaste denkbeelden hadden gevormd. Spreker wenscht zich dus de vrijheid voor te behouden om zich van dezen bepaalden vorm los te maken. Hij zal de discussie afwachten en veronderstelt, dat hij er toe zal overgaan om eenvoudig de vraag voor te leggen, of de Raad in het algemeen principieel wenscht medezeggenschap. Dan kan later uitgemaakt worden, in welken vorm bier de medezeggenschap zal ingevoerd kunnen worden. De heer Eerbmans heeft tijdens de rede van den heer van Eek het gevoel gekregen, dat het hoogst noodzakelijk was, dat de Raadsleden bij deze discussie's wisten waarover zij spraken en de begrippen goed uit elkander werden gehouden. Spreker betreurt het, dat de heer van Eek een tekort aan arbeidt-lust en arbeidsvreugde heeft moeten constateeren bij hen, wien hij medezeggenschap wil geven. Het is begrijpelijk, dat de heer van Eek wegen zoekt om bij het gemeenteper- soneel die arbeidslust en die arbeidsvieugde te herstellen, maar hij heeft zich verkeerd uitgedrukt, toen hij de oorzaak van dit euvel zocht bij de kapitalistische maatschappij. Hij had beter kunnen spreken van het grootbedrijf, dat maakt, dat het handwei k van vroeger is verlaten en meer massa- arbeid wordt verricht. Nu is dit laatste voor de gemeente bedrijven niet een van de typische dingen, althans te Leiden is een voorbeeld van een grootbedrijf' niet aanwezig. Als de heer van Eek hier gebrek aan arbeidslust opmerkt, moet dit dus uit andere oorzaken voortkomen. Spreker wil weten waarom het gaat. Gaat het, vraagt hij, om medezeggenschap in dien zin, zooals de heer van Eek een enkele maal zeide, dat de arbeiders een belangrijk deel van het beheer en de leiding van het bedrijf in handen heb ben; gaat het er om, dat de arbeiders, zooals uit de betee- kenis van het woord «medezeggenschap" voortvloeit en zooals het wordt verstaan, dat de arbeiders beslissenden invloed zullen hebben, of gaat het er om, dat zij, zooals in het voor stel staat en zooals in andere deelen van de rede van den heer van Eek naarvoren kwam, raad en advies zullen mogen geven? Er is voor het opwekken van arbeidslust niets zoo bedenkelijk als de voortdurende wisseling van termen, welke de voorgangers als de heer van Eek bezigen. Gesteld dat er bij de gemeentebedrijven commissie's van advies worden ingesteld, die op bepaalde tijden door de leiding van de bedrijven moeten worden gehoord, dan zal in het reglement moeten worden opgenomen, dat die commissie's een advisee- rende stem hebben, maar dan hebben die menschen in de discussie's reeds zooveel termen gehoord van »het zelf in handen hebben", van «medezeggenschap'' enz., dat zij bij hun opvatting van hun taak den nadruk zullen leggen op het beslissende. Terwijl in het voorstel commissie's van advies worden ge vraagd, wordt er in de toelichting omheen gesproken of de bedoeling is dien commissie's medezeggenschap en een beslis senden invloed te geven. Het een klopt niet met het ander. Het is alsof men opzettelijk ontevredenheid wil zaaien en moeilijkheden verwekken. Men dient hier duidelijk te zeggen wat men wil. Spreker heeft geconstateerd, dat de denkbeelden, welke de heer van Eek over de medezeggenschap heeft ten beste gegeven, niet worden geïllustreerd door de voorbeelden, door hem genoemd. Bij het Utrechtsche Electriciteitsbedrijf zitten een of twee menschen in den Raad van Commissarissen namens het personeel, maar dit is geheel iets anders dan dat men op gezette tijden onder leiding van het bedrijfshoofd samenkomsten heeft van een lichaam, door het personeel gekozen. Dat is niet te vergelijken met wat thans hier voorgesteld wordt. Met eenige verbazing heeft spreker dan ook den heer van Eek ten slotte hooren zeggen: ik wil niet aan den vorm van mijn voorstel gebonden zijn; ik zal er van maken wat ik het beste acht, als ik de discussie zal gehoord hebben. Het is hoogst moeilijk om in dit opzicht te weten, waar over het gaat, en spreker zou dus, alvorens de Raad verder gaat, van den heer van Eek precies willen weten wat hij voorstelt. De heer Spendel wenscht, evenals de vorige spreker, te weten, waarom het nu eigenlijk gaat. De Raad weet niet, hoever het voorstel van den heer van Eek strekt, en spreker- kan zich niet erover uitspreken als hij niet beter weet wat de zuivere bedoeling is. Thans heeft men geen vastheid. De heer Wilmer meent, dat de wijze, waarop de heer van Eek hier ter sprake brengt het begrip van medezeggenschap waaronder hij schjjnt te verstaan het recht van de arbei ders in een bepaald bedrijf om advies te geven reeds a priori de zaak zelf tot onvruchtbaarheid doemt. Als de heer van Eek iets had willen bereiken in de richting van zijn denkbeeld, dan en spreker zou in dat opzicht wel met hem willen samenwerken ware de juiste manier geweest om te bespreken het reglement van de dienstcommissiën van ambtenaren en werklieden. Dat reglement bestaat en aan de hand daarvan had de heer van Eek verschillende wenschen kunnen uiten en desnoods wijzigingen voorstellen. Spreker ziet niet in, welke reden er zou bestaan om naast de dienstcommissiën weder eenige andere com missiën te gaan benoemen met de taak, welke de heer van Eek haar wenscht toe te vertrouwen. Wanneer die taak is het geven van advies, dan kan men volstaan met de dienstcommissiën, want het reglement van die commissiën sluit het geven van advies niet uit. En geschiedt dat niet op de wijze als de heer van Eek wenschelijk acht, dan had hij dienaangaande zijne ver langens kenbaar kunnen maken en misschien ook voorstellen kunnen doen. Dat zou dus de eenige practische wijze van werken geweest zijn en dan was er misschien geen sprake geweest van een verloren middag, waarop een belangiijk vraagstuk op een zeer vage en onvruchtbare wijze wordt besproken. Ook heeft, naar spreker vreest, deze bespreking zelfs geen theoretische waarde, want de hier opgezette begrippen zijn geen van alle omschreven. Wanneer de heer van Eek zegt, dat er buiten zijne partij in ons land zeer velen zijn, die voor medezeggenschap van arbeiders gevoelen, dan begrijpt men onmiddellijk, dat het begrip van medezeggenschap van den heer van Eek en dat van die vele anderen geheel ver schillend zijn. Wanneer er gesproken wordt over medezeggen schap in de bedrijven, dan wordt daarmede in 95 van de 100 gevallen bedoeld medezeggenschap van de nationaal georgani seerde arbeiders in de nationale bedrijven. Als men spreekt over de medezeggenschap in de metaalindustrie, dan bedoelt men daarmede niet de medezeggenschap in een fabriek van die industrie, maar over het algemeen de medezeggenschap in die industrie in Nederland. Dat wordt algemeen, althans door hen, wier woorden de heer van Eek aanhaalt, met het woord «medezeggenschap" bedoeld. Men kan ook spreken over medezeggenschap in een afzon derlijk bedrijf, maar daarmede moet men buitengewoon voor zichtig zijn. Gaat men dat reglementeeren, dan loopt men groot gevaar het bedrijf ondersteboven te gooien. Zooals ook in een van de citaten van den heer van Eek werd opgemerkt, moet de medezeggenschap buiten de dagelijksche leiding van het bedrijf gehouden worden en als men voor een bedrijf de medezeggen schap afzonderlijk gaat invoeren, loopt men gevaar dat de dagelijksche leiding daarin wordt betrekken. Ook Mr. Honger waarschuwt uitdrukkelijk tegen de invoering van medezeggen schap op een afzonderlijke fabriek, hetgeen spreker met een citaat aantoont. Dit neemt echter niet weg, dat er contact kan bestaan tusschen vertegenwoordigers van degenen, die in het bedrijf werkzaam zijn, en de leiding van het bedrijf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 7