MAANDAG 17 MAART 1924. 63 De Raad heeft in deze niet te oordeelen. Wanneer hij het voorstel van den heer Witmans aanneemt, dan gaat hij staan op een standpunt, waarop hij niet moet staan. Iets anders is het om de stukken in de Leeskamer ter visie te leggen, hoewel dat al vroeger eens geschied is, in 1919. Nu zegt men, dat er een novum is, nl. het optreden van den nieuwen Raad, maar dat is geen novum; men heeft een novum, wanneer zich in een zaak een geheel nieuw gezichts punt voordoet, b.v. een feit bekend wordt, te voren onbekend, dat het geheele aspect zou veranderen. Men zou zoodoende aan den gang blijven, en zoo zou een nieuwe Raad, die den tegenwoordigen Raad opvolgt, ook weder in deze kunnen gaan optreden. Er is reeds tweemaal praeadvies over deze zaak door Bur gemeester en Wethouders uitgebracht, en de leden van den Raad kunnen van alle stukken kennis nemen. De heer Heemskerk erkent, dat in deze het beslissingsrecht bij Burgemeester en Wethouders is, maar adressanten ver zoeken dat de Raad alsnog er bij Burgemeester en Wethouders op aandringe, opdat dezen op dat oneervol ontslag terugkomen. Dat is toch toelaatbaar. Do Raad kan daarin een uitspraak doen. Iets anders is natuurlijk, of Burgemeester en Wethouders daaraan gevolgen zouden verbinden. De Voorzitter acht hetgeen de heer Heemskerk zegt for meel juist. De Raad kan zich uitspreken, maar het leidt tot niets. Dergelijke uitspraak zou in het geheel geen effect hebben. De heer Sijtsma acht het wel eigenaardig, dat er telkens op deze zaak teruggekomen wordt. Dat zou niet het geval zijn, wanneer die personen niet de innige overtuiging hadden, dat hun onrecht was aangedaan. Indertijd heeft een Raadscommissie, waarvan spreker ook deel heeft uitgemaakt, de zaak zeer omstandig en ernstig onderzocht en zij is tot de overtuiging gekomen, dat de grieven, welke men tegen deze personen had, niet dermate gerechtvaardigd waren, dat een oneervol ontslag moest volgen. Nu gelooft spreker ook wel, dat het geen beteekenis zal hebben, wanneer de motie van den heer Witmans wordt aangenomen en Burgemeester en Wethouders verzocht wordt om nog eens praeadvies uit te brengen. De Raad kent het oordeel van Burgemeester en Wethouders en dus ook bij voorbaat hun praeadvies. Maar iets anders is, gelijk ook de heer Heemskerk uiteengezet heeft, te vragen het oordeel nog eens te herzien. De Raad kan zich er over uitspreken, maar niet al de leden kennen de zaak, omdat zij ten deele lid zijn geworden, nadat de zaak was behaudeld. Spreker verzoekt daarom Burgemeester en Wethouders de stukken, op de zaak betrek king hebbende, ter visie te leggen, opdat de Raadsleden er kennis van kunnen nemen en desgewenscht, na de zaak te hebben onderzocht, het initiatief kunnen nemen om Burge meester en Wethouders te verzoeken, op hun besluit terug te komen. Spreker ontkent tegenover den Voorzitter, dat er geen novum is. Als zoodanig kan men beschouwen het feit, dat een Raads commissie de zaak heeft onderzocht en in haar meerderheid tot de conclusie is gekomen, dat deze menschen niet een niet- eervol ontslag hadden verdiend. Toen de zaak vroeger eens is behandeld, heeft de Voorzitter er op gewezen, dat, als het niet-eervol ontslag werd teruggenomen, een groote som gelds aan die menschen moest worden gerestitueerd, wat eenige Raadsleden blijkbaar huiverig maakte hun wensch door te zetten. Thans vragen de menschen alleen eerherstel en niets meer. Zij zijn overtuigd van hun onschuld en daarom willen zij ook de wereld ingaan met het brevet, dat zij niet hebben gezondigd. Is er onrecht gepleegd, dan is het iets moois dat te herstellen en daarom moeten Burgemeester en Wethouders er geen bezwaar tegen hebben, dat de Raadsleden de gelegen heid krijgen de zaak te onderzoeken. Het voorstel vau den heer Witmans heeft in den vorm door hem er aan gegeven geen raison en wordt toch niet aange nomen. Het is beter, dat Burgemeester en Wethouders de gevraagde toezegging geven. De heer Eerdmans acht het een dwaasheid te denken, dat Burgemeester en Wethouders, die eenmaal een uitspraak hebben gedaan, nu weer praeadvies over hun eigen uitspraak zullen uitbrengen in den zin als de heer Witmans dat ver wacht, omdat zij zich zelf dan zouden désavoueeren en zouden moeten terugkomen op een besluit, dat zij na ampele over weging hebben genomen. De Voorzitter geeft aan den heer Sijtsma, die beweert dat er in dezen onrecht is gebeurd, in overweging eens na te lezen hetgeen in de vergadering van 5 Juli 1920 door den heer van der Lip namens Burgemeester en Wethouders is gezegd. De menschen hebben ook tegenover de heeren Bots en Kuivenhoven erkend, dat zij schuldig waren. Volgens den Raad hebben Burgemeester en Wethouders te streng gestraft, maar Burgemeester en Wethouders zijn nu eenmaal in deze zaak de rechters. Gesteld eens, dat in de Tweede Kamer een bespreking plaats had over een bewering, dat de rechtbank in den Haag een te streng vonnis had geveldDat komt op hetzelfde neer als dit geval. Het zou nooit tot iets kunnen leiden. Het is een regelmatige procedure geweest, welke met den meesten ernst is behandeld. Het argument van den heer Sijtsma, dat de menschen onschuldig zijn, want dat zij anders niet telkens op de zaak zouden terugkomen, gaat niet op. Dat bewijst niets; ze komen telkens op de zaak terug, omdat de heer Sijtsma beweert, dat dit een bewijs van onschuld is. Als de eene maal de vlieger niet opgaat, komen zij het volgend jaar weer terug. Voor den tweeden keer is de zaak door den heer van der Lip duidelijk uiteengezet. De heer Knuttel verklaart ook geen heil te zien in het uitbrengen van een praeadvies door Burgemeester en Wet houders. Praeadviezen heeft de Raad in deze al genoeg gehad. Spreker vindt het verder iets zeer vreemds, dat de Raad altijd weder op een zaak moet terugkomen, maar de schuld daarvan ligt aan Burgemeester en Wethouders. Na een zorg vuldig onderzoek heeft indertijd een Raadscommissie een advies gegeven en dat hebben Burgemeester en Wethouders naast zich neergelegd. De Voorzitter zegt, dat hetgeen de heer. van der Lip heeft medegedeeld heel wat klemmender is dan dat rapport. De heer Knuttel wijst erop, dat de meerderheid van den Raad zich aangesloten heeft bij dat rapport. Wanneer Burge meester en Wethouders zoo iets naast zich nedergelegd hebben en dat in een zaak, waarin en dat is van groote beteekenis van een gerechtelijke vervolging is afgezien, dan kan de Raad ook niet anders doen dan aan zijn eigen standpunt vasthouden en dat niet prijsgeven. De Voorzitter zegt, dat de Raad zich zou uitspreken over iets wat niet des Raads is. De heer Witmans blijft het noodig vinden, dat de nieuwe leden van den Raad op de hoogte van deze zaak komen; spreker wil dan ook wel afzien van het vragen om praeadvies, maar de op de zaak betrekking hebbende stukken moeten dan in de Leeskamer ter inzage van de leden gelegd worden. Spreker kan zich voorstellen, dat de leden van den Raad, wanneer zij van alles kennis genomen zullen hebben en verder ook van den gang van zaken, alsnog daarop zullen willen terugkomen. Spreker wil dan ook wel zeggen, op grond van wat hij vernomen heeft van de betrokken personen en ook van anderen, dat het hem verwondert, dat, niettegenstaande de Raad zich met 16 tegen 14 stemmen in dezen zin heeft uitgesproken, dat aan deze menschen eervol ontslag verleend moet worden, Burgemeester en Wethouders die uitspraak naast zich nedergelegd hebben. Spreker wijzigt zijn voorstel in dier voege, dat vervalt hetgeen betrekking heeft op het uitbrengen van praeadvies. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Witmans en mevrouw Dietrich—de Rooy hun voorstel aldus wijzigen: »Het komt ondergeteekenden gewenscht voor dat alle stukken op het ontslag van adressanten betrekking hebbende, in de Leeskamer worden neergelegd, (ook de ter zake inge brachte rapporten) ter kennisneming van de leden van den Raad, in welks samenstelling sedert Sept. '23 een aanmerke lijke wijziging is gekomen". Het gewijzigd voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd voorstel van den heer Witmans en mevrouw Dietrich—de Rooy wordt met 22 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Spendel, van Rosmalen, van den Heuvel, van Hamel, Sijtsma, van Stralen, Knuttel, Baart, van Eek, Verwey, Oostdam, mevrouw Dietrich—de Rooy, de heeren Kooistra, Coster, Eerdmans, van der Wall. Witmans, Wilbrink, Eikerbout, Bergers, mevrouw van Itallievan Embden en de heer Heemskerk Tegen stemmende heeren Huurman, Pera, Mulder, Meijnen, Sanders, Splinter, Reimeringer en Wilmer. De Voorzitter zegt, dat daardoor het voorstel van Burge meester en Wethouders om het verzoekschrift voor kennis geving aan te nemen is vervallen en thans implicite is besloten het geheele dossier ter visie voor de leden te leggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 3