62 MAANDAG 17 MAART 1924. 7°. Missive van Gedep. Staten ten geleide van de goedge keurde rekening van den Districts-Keuringsdienst van Waren over 1921. 8°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten tot overname in eigendom en onder houd bij de gemeente van een gedeelte grond ten Zuid-Oosten van den Hoogen Morschweg, tot aankoop van een gedeelte grond nabij den Hoogen Rijndijk, Sectie M. Nis. 3988 en 3989 gedeeltelijk, tot vaststelling van den koopprijs, waarvoor de gemeente Leiden van de Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen in eigendom en onderhoud zal overnemen eenige gedeelten grond aan de Jodenkerksteeg, tot verkoop aan de firma Wed. Molkenboer van een tweetal terreinstrookjes aan de Jodenkerksteeg en tot wijziging der hegrooting, dienst 1923, in verband met den aankoop en den verkoop dier terreinen. 9°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed gekeurd raadsbesluit tot verlenging van den termijn van ontruiming van een aantal onbewoonbaarverklaarde woningen. 10°. Mededeeling van Gedep. Staten, dat de aftrek, bedoeld in het le lid van artikel XVII der wet van 14 Juli 1919 (Staatsblad 493) over het jaar 1921 is vastgesteld op 90.758.33, op grond van de uitkeeringen, bedoeld in artikel 100 der Lager-Onderwijswet '1920. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1*. Verzoek van D. Koome ter bekoming van een schade loosstelling, in verband met het ontactisch optreden der politie op 24 November j.l., tengevolge waarvan zijne echt- genoote krankzinnig zou zijn geworden. Dit verzoek luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente te Leiden. Geeft met den meesten eerbied te kennen: Dirk Koome, geb. 23 1 1891 te Aalsmeer, thans wonende te Leiden, Mauritsstr. 19 te Leiden, van beroep Tramconducteur; hij door het onoordeelkundig optreden der politie der ge meente Leiden Uw College dringend verzoekt, hem voor schade daardoor geleden schadeloos te stellen. Het ontacttis optreden heeft als volgt plaats gehad: »Op 24 Nov. 1923, ten ongeveer 12 uur middags werd er heftig gebeld, en deed de echtgenoote van D. Koome open, en. stonden er twee politieagenten in uniform met een »brancar" en deelde de politie haar mede, dat haar man D. Koome een ongeluk was overkomen en deze werd thuis gebracht, terwijl D. Koome gezond op straat liep, en de politie, met de ver ongelukte man, in de Bronckhorststr. 19a moest zijn. Door dit stomme optreden der politie, is de Echtgenoote van D. Koome zoo geschrokken, dat zij krankzinnig is ge worden en is overgebracht in verpleging, gesticht »Endegeest" te Oegstgeest. Door onoordeelkundig optreden der politie van adresver wisseling, is in dit gezin de moeder afwezig en krankzinnig en is D. Koome verplicht een huishoudster in zijn gezin te houden om zijn gezin en 4 kleine schoolgaande kinderen te verzorgen. Redenen: hij Uwe Raad, dringend verzoekt, de schade te vergoeden welke uit 't optreden der politie is ontstaan. Hetwelk doende enz. enz. D. Koome. Leiden, 1 Maart 1924 Adres D. Koome. Mauritsstraat 19, Leiden. 2°. Adres van de afdeeling Leiden van den Algemeenen Nederlandschen Bouwarbeidersbond, in zake het treffen van een regeling, waarbij aan werklooze arbeiders een bijslag op de uitkeering uit de werkloozenkas wordt verleend tot een maximum van het bedrag, dat van de Gemeentelijke Steun- commissie zou worden genoten. Worden in handen gesteld van Burgemeester en Wethou ders om praeadvies. 3°. Voordracht van het Bestuur der vereeniging »de Ambachtsschool", ter benoeming van een lid van dat bestuur. Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken. 4®. Adres van de niet-eervol ontslagen brugwachters W. van Putten en J. Rietkerken om Burgemeester en Wethouders te verzoeken hun alsnog eervol ontslag uit den gemeentedienst te verleenen. De Voorzitter merkt naar aanleiding van dit verzoek op, dat het ontslag, aan beide adressanten als brugwachter gegeven, uitsluitend tot de bevoegdheid van Burgemeester en Wet houders en niet tot de competentie van Uwe Vergadering behoort. Ditzelfde werd reeds opgemerkt in de vergadering van 16 Januari 1919, in welke vergadering zonder hoofdelijke stemming werd besloten een soortgelijk verzoek van Rietkerken en van Putten voor kennisgeving aan te nemen. Eveneens werd dit opgemerkt in de vergadering van 5 Juli 1920, waarin werd besloten tot Burgemeester en Wet houders het verzoek te richten het aan Rietkerken en van Putten verleende ontslag in te trekken en beide personen zoo spoedig mogelijk in gemeentedienst te plaatsen met 16 tegen 14 stemmen. Dit besluit hebben Burgemeester en Weihouders, omdat de Raad ter zake onbevoegd was, naast zich nedergelegd. (Zie ook praeadvies Burgemeester en Wet houders 15 April 1920, Ingek. Stukken No. 121). In Uwe Vergadering van 29 Augustus 1921 stond ook de Raad blijkbaar op het eenige juiste standpunt. In die ver gadering kwam in behandeling het verzoek van Rietkerken en van Putten om teruggave van gestorte pensioensbijdragen en om hen alsnog eervol-ontslag toe te kennen. Volgens den heer Dubbeldeman ging dat verzoek in hoofdzaak over terugbetaling van gestorte pensioensbijdragen en ook de discussie's liepen in hoofdzaak daarover. De beslissing op het verzoek werd aangehouden en eenigen tijd later werd door den heer Dubbeldeman c. s. op de zaak teruggekomen met het indienen van een voorstel tot, wijziging van de pensioens verordening. Op het ontslag zelf werd echter niet getracht terug te komen. Waar de Raad in deze aangelegenheid dus geenerlei bevoegdheid heeft, stellen Burgemeester en Wethouders voor het verzoek wederom voor kennisgeving aan te nemen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Witmans zegt, dat al heeft de Voorzitter in het exposée, dat hij van de zaak heeft gegeven, duidelijk doen uitkomen, dat het benoemen en ontslaan van de brugwachters uitsluitend tot de competentie van Burgemeester en Wet houders behoort, het hem gewenscht voorkomt, gezien de gewijzigde samenstelling van den Raad, een nader onderzoek te doen instellen, opdat ook de nieuwe Raadsleden zich in deze kwestie een oordeel zullen kunnen vormen. Hij heeft den indruk, dat hier wel iets goed te maken is, hetgeen zou kunnen geschieden door dezen menschen alsnog eervol ontslag te verleenen, zooals zij per adres vragen. Dat zou hun zeer te stade komen bij het solliciteeren naar een of andere betrekking. Spreker dient, mede namens mevrouw Dietrich, een voorstel in, dat hij op het bureau van den Vourzitter deponeert. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Witmans en mevrouw Dietrichde Rooij het volgende voorstel hebben ingediend: «Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen het verzoek van de gewezen brugwachters W. van Putten en J. Rietkerken te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Voorts komt het hun gewenscht voor dat alle stukken op het ontslag van adressanten betrekking hebbende, in de Leeskamer worden neergelegd (ook de ter zake uitgebrachte rapporten) ter kennisneming van de leden van den Raad, in welks, samenstelling sedert September 1923 een aanmerkelijke wijziging is gekomen". Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter noemt dit voorstel voor den Raad onaccep tabel. Dat de Raad in zijn samenstelling is gewijzigd, heeft met de zaak niets te maken. Er bestaat van het gegeven ontslag geen hooger beroep op den Raad. Burgemeester en Wethouders zijn in dezen de rechters en zij hebben uitspraak gedaan. Indien zij op een eventueel verzoek van den Raad om die uitspraak te wijzigen moesten ingaan, kon zich ook wel eens het omgekeerde geval voordoen, dat de Raad vroeg een eervol ontslag in een niet eervol te veranderen. Zoo zou zelfs een eervol ontslag nooit vaststaan. Mocht men de geheel veranderde samenstelling van het College van Burgemeester en Wethouders als een novum be schouwen, dan nog zouden Burgemeester en Wethouders niet uit eigen hoofde op het vonnis kunnen terugkomen. Als in een rechtbank, welke een vonnis heeft gewezen, nieuwe rechters komen, kan dat college toch niet om die reden op dat vonnis terugkomen. De zaak is onderzocht en behoort geheel tot de competentie van Burgemeester en Wethouders, die, ofschoon indertijd een verzoek om op het ontslag terug te komen door den Raad met 16 tegen 14 stemmen is aangenomen, het toch hebben gehandhaafd. Het was niet anders mogelijk. Daarenboven was het vonnis wel overwogen en geheel billijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 2