74 MAANDAG 17 MAART 1924. De heer Mulder kan, evenals den vorigen keer toen deze zaak ter sprake gebracht is, slechts antwoorden, dat de gemeente- met die zaak van de gewezen werklieden van van Ulden niets te maken heeft. De heer van Stralen moge dit een cynisch antwoord vinden, het gaat toch niet aan dat de gemeente zou moeten opkomen voor personen, die niet gemeente-werklieden zijn of geweest zijn. Dan zouden alle grenzen uitgewischt zijn. Laten de heeren, die zoo voor die menschen opkomen, zich wenden tot den persoon, voor wien die werklieden gewerkt hebbenmaar als spreker dat zegt, dan is het ant woord: doet gij het zelf! De Voorzitter meent eveneens, dat er geen aanleiding voor het gemeentebestuur bestaat om in deze iets te doen. Er is geen enkele reden om die menschen te beschouwen als semi-gemeenteambtenaren. Waarom zou de gemeente alleen deze personen moeten bijspringen? Men zou dan consequent moeten zijn en moeten vaststellen, dat alle inwoners van Leiden boven hunne ouderdomsrente een zeker bedrag per persoon van de gemeente ontvangen. Het is natuurlijk geheel iets anders, wanneer de gemeente een bedrijf overneemt. Dan is er soms iets voor te zeggen, dat de gemeente het personeel, geheel of gedeeltelijk, mede over neemt, en dat is hier dan ook wel geschied. De heer van Stralen geeft toe, dat er voor de gemeente in deze geenerlei verplichting bestaat, maar meent dat een woord, uitgaande van het gemeentebestuur en speciaal van den Voorzitter van den Raad, toch ingang zou vinden bij den heer de Heijder. Deze heeft er belang bij, dat hij als pachter van de gemeente door het gemeentebestuur op gunstige wijze beoordeeld wordt. Spreker maakt zich sterk, dat, wanneer door den Wethouder dergelijk cynisch standpunt niet was ingenomen, maar door dezen de toezegging gedaan was: wij zullen eens met den heer de Heijder gaan praten en zien, of wij voor die menschen zekere schadevergoeding kunnen krijgen, er wel kans zou geweest zijn dat de Heijder iets had willen doen. Elke werkgever, die zich in den tegenwoordigen tijd van zijn werklieden ontdoet, geeft hun in den een of anderen vorm eenige. schadeloosstelling, maar dat is hier niet gebeurd. Spreker verzoekt Burgemeester en Wethouders eenigen invloed uit te oefenen op de Heijder in de hoop, dat deze alsnog iets zal willen doen. De heer van den Heuvel vraagt waarom de bouw van schuurtjes bij de woningen benoorden den Heerensingel niet publiek is aanbesteed, terwijl de Voorzitter onlangs heeft verklaard, dat openbare aanbesteding regel zou zijn bij werken, welke voor rekening van de gemeente worden uitgevoerd. De heer Mulder zegt daarop te zijner tijd te zullen antwoorden. De heer Huurman deelt mede, dat de Commissie voor de woningstichting heeft verzocht schuurtjes bij deze woningen te bouwen. Van het geld, dat was toegestaan, was nog zooveel over, dat de kosten daaruit konden worden bestreden. Er is naar spreker vernam den aannemer, die de woningen bouwt, een prijsopgaaf gevraagd, waarna hem de bouw is opgedragen. De heer van den Heuvel vindt het zonderling, dat niet de Wethouder, maar een ander een antwoord geeft. Bovendien is de lezing, welke de heer Huurman geeft, niet geheel juist. De Voorzitter zegt, dat de heeren nu een huishoudelijk praatje gaan voeren, wat niet de bedoeling van de rondvraag is. Als de heer van den Heuvel een interpellatie aanvraagt, kan de Wethouder antwoorden. De heer van den Heuvel zegt, dat het een doodeenvoudige vraag was. De heer Mulder wijst er op, dat, als een antwoord gegeven wordt, verschillende Raadsleden er op ingaan. Dat is niet de bedoeling van de rondvraag. De heer Sijtsma doet opmerken, dat in vele andere ge meenten, waar hij de Raadsvergaderingen bijwoont, de rond vraag, als regel, zoo wordt opgevat, dat een Raadslid een vraag doet en dat die door den Voorzitter of door den Wet houder wordt beantwoord, maar dat de andere Raadsleden zich er buiten houden. Dat lijkt hem rationeel, waar is anders het einde? De Voorzitter zegt, dat de heer van den Heuvel dan maar een interpellatie moet aanvragen. Deze kan dan regelmatig worden voorbereid en als punt op de agenda voor de volgende vergadering worden geplaatst. Zonder hoofdelijke stemming wordt beslolen den heer van den Heuvel toe te staan een interpellatie te houden in zake de onderhandsche opdracht aan de firma Rutgers van den bouw van 81 houten schuurtjes bij de gemeentewoningen ten noorden van den Heerensingel, en die interpellatie in de volgende vergadering aan de orde te stellen. De heer Kooistra acht het niet juist om de vraag van den heer van den Heuvel als een interpellatie te beschouwen. Daarvoor is het onderwerp niet gewichtig genoeg. Als een Raadslid iets aan een Wethouder te vragen heelt, moet hij dat bij de rondvraag kunnen doen en komt het niet te pas, dat er telkens wordt gezegd, dat hij een interpellatie moet aanvragen. De Voorzitter zegt, dat hij de leiding heeft en niet de heer Kooistra, en dat deze blijkbaar niet op de hoogte is van het Reglement van Orde, dat bepaalt, dat de Voorzitter aan het eind van de vergadering vraagt, of iemand nog iets in het belang van de gemeente in het midden te brengen heeft. De rondvraag bestaat niet hierin, dat verschillende leden iets aan den Voorzitter of een der Wethouders vragen, maar dat de Voorzitter vraagt, of de leden nog iets in het midden hebben te brengen. Dit doet spreker steeds, maar als naar aanleiding daarvan een lid van den Raad iets vraagt, dan gaan anderen erop in, en dat is niet de bedoeling van de rondvraag. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel tot aankoop in het belang van de Volkshuisvesting van eenige perceelen teelland in de Waard en tot vaststelling van den dien aankoop betreffenden begrootingsstaat (zie pag. 73). 'i'e Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 14