72 MAANDAG 17 MAART 1924. van den weg, ter hoogte van de vroegere groentendrogerij »de Globe", is er geen wegberm, zoodat men daar de sloot een weinig zou moeten verleggen, maar overigens kan men den berm aan de oostelijke zijde van den weg vanaf de spoorbaan tot de Lammebrug voor dit doel bezigen. De heer Mulder acht hetgeen de heer Wilbrink heeft op gemerkt de overweging waard. Basaltslag kan op den duur zwaardere vrachten dragen en geeft minder aanleiding tot oneffenheden dan puin en een grindlaag, maar dan worden de kosten hooger. De heer Wilbrink schat de kosten dan 10 hooger; spreker kan dat niet op dit oogenblik beoordeelen; maar het is in elk geval duurder. Spreker meent, dat de Raad niet moet ingaan op de ge dachte van den heer van Stralen, want het lijkt onmogelijk om daaraan uitvoering te geven. Spreker heeft den toestand ter plaatse opgenomen en hem is toen gebleken, dat die buitenkant te smal is, zoodat men bij ophoogen daarvan tot aan den gewonen weg den kant zou moeten gaan beschoeien. Wat zou dat niet kosten voor dat enkele metertje, dat men er bij zou krijgen? De heer van Stralen. Twee meters! De heer Mulder denkt 1 meter. Het zou geld weg gooien zijn. Het is mogelijk, dat over eenige jaren die weg daar veel breeder zal moeten worden, bijvoorbeeld wanneer daar in de buurt straten aangelegd en woningen bijgebouwd worden, maar thans is er op dien weg geen bijzonder druk verkeer. Als de weg verbreed wordt met 1 meter en hij wordt wat rond gelegd, dan krijgt men een veel beteren toestand, waar mede men voorloopig kan volstaan. De heer Huurman zegt niet bevredigd te zijn door het antwoord van den Wethouder op de opmerkingen van de heeren Wilbrink en van Stralen. De Wethouder zegt naar aanleiding van de vraag van den heer Wilbrink in zake het aanbrengen van een basaltlaag in plaats van puin en grindlaag, hetgeen volgens dezen de kosten met 10 doet stijgen, dat het wel duurder zal zijn, maar dat hij niet kan zeggen hoeveel. En naar aanleiding van wat de heer van Stralen gezegd heeft antwoordt de Wethouder, dat men aan den berm van den weg een breedte van slechts 1 meter zou krijgen, terwijl de heer van Stralen meent, dat het 2 meter kan worden. Spreker zou er voor zijn, de behandeling van dit voorstel uit te stellen ten einde Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen deze beide punten nader te onderzoeken. Er worden opmerkingen gemaakt, welke niemand zonder meer kan beoordeelen en die nadere overweging alleszins waard zijn. Spreker stelt dus voor dit punt van de agenda af te voeren. Het voorstel van den heer Huurman wordt voldoende ondersteund en wordt vervolgens door Burgemeester en Wethouders overgenomen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten dit punt tot een volgende vergadering aan te houden. De heer Eerdmans wil alsnog in het midden brengen, dat hij niet overtuigd is, dat deze geheele wegverbetering zoo dringend noodzakelijk is. Hij meent, dat het niet behoort tot de zaken, die in de eerste plaats ter hand genomen dienen te worden, tenzij het is om werkverschaffing. Het verkeer naar Zoeterwoude is zeer gering en het verkeer eischt deze verbetering allerminst. XIV. Voorstel tot nadere vaststelling van den prijs van het gas. (Zie Ing. St. No. 66.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 18) op het Rijden. (Zie Ing. St. No. 67.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Knuttel acht het onvermijdelijk, met het oog op de veiligheid, dat het autobusverkeer in de stad geregeld wordt, maar wil in overweging geven om dat met den meest mogelijken takt te doen. Die autobusondernemingen zijn, voor zoover spreker kan nagaan, niet bijzonder lucratief, zoodat zij spoedig dood gereglementeerd zouden zijn tot schade voor de bewoners der buitenwijken. Het stellen van eischen aan het materiaal is een zeer rekbaar begrip en men moet dat niet te ver uitbreiden, De heer Wilmer zegt, dat nu de verordening op het Rijden met een belangrijke materie wordt uitgebreid en daardoor de bepalingen dier verordening meer beteekenis zullen krijgen. Met het oog daarop wenscht hij de aandacht te vestigen op de zeer strenge bepaling van artikel 65, voorschrijvende, dat handelen zonder inachtnemen van of in strijd met de gestelde voorwaarden wordt gelijk gesteld met handelen zonder ver gunning en de verleende vergunning doet vervallen. Nu stelt de Raad eenige voorwaarden, waaraan houders van autobussen moeten voldoen, en laat de uitbreiding dier voorwaarden aan Burgemeester en Wethouders over. Zoo zal iemand een paar dagen voordat hij gaat rijden dit per advertentie bekend moeten maken. Gesteld dat hij het slechts één dag tevoren doet, dan houdt de vergunning van zelf op tengevolge van die bepaling van artikel 65. Spreker zou het beter vinden te bepalen, dat Burgemeester en Wethouders in zulk geval de vergunning kunnen intrekken. De Voorzitter antwoordt, dat de behandeling van art. 65 thans niet aan de orde is, maar geeft toe, dat de bepaling van dat artikel te bindend is. Deze zaak wordt onderzocht en er komt wellicht eerlang een voorstel, om het artikel te wijzigen. De heer Wilmer verheugt zich er over, dat de zaak bij den Burgemeester in onderzoek is. Hij kan dus van het doen van een voorstel afzien. De heer van Eck is het eens met den heer Knuttel, dat men het verkeer met autobussen niet dood moet reglemen teeren, maar er gebeuren zooveel ongelukken met die voer tuigen, dat het noodig is om bepalingen in het leven te roepen in het belang van de veiligheid. Spreker heeft geen bezwaar tegen de ontwerp-v.erordening, maar wil de aandacht vestigen op enkele onderdeelen. Er wordt gesproken over te nemen maatregelen in verband met het rooken. Slaat dat op het rooken door de bestuur ders? Dat zou spreker zeer gewenscht lijken, want door het rooken, vooral wanneer de eene sigaret na de andere opge stoken wordt, wordt de aandacht van den bestuurder afgeleid. Verder dient ook rekening gehouden te worden met de arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder wat betreft den diensttijd, daar in de meeste gevallen de eigenaar van een bus tevens de bestuurder is en men dan met loonquaestie's niets te maken heeft. De zaak van den diensttijd is een zaak van groot belang, ook in het geval dat de patroon zelf de bestuurder is, want als een bestuurder een overmatigen diensttijd heeft hetgeen bij een patroon meer zal voorkomen dan bij een onderge schikte dan is hij niet meer in staat om nauwlettend voor de veiligheid te zorgen. De Voorzitter wijst erop, dat de vergunning, welke aan deze personen verleend wordt, geen gunst is, waaraan dus alle mogelijke bezwarende voorwaarden kunnen worden verbonden. De verordening bepaalt, dat zij een vergunning moeten hebben om te rijden. Dat is feitelijk eene beknotting van de vrijheid. Als men daaraan nu te veel voorwaarden gaat verbinden, welke de menschen belemmeren in hun bedrijf, dan kan het zijn dat dat de dood van de zaak is. Er zullen misschien eenige bepalingen moeten komen in den geest als de heer van Eck heeft aangegeven; Burgemeester en Wethouders zullen nagaan, hoever zij daarbij moeten gaan. De heer Eerdmans wil de aandacht erop vestigen, dat het rooken in autobussen zeer gevaarlijk is. Spreker heeft wel eens in een autobus zien staan eenige blikken kannen met benzine, terwijl de passagiers rustig zaten te rooken. Het groote gevaar bestaat, dat die kannen in den brand vliegen. De Voorzitter verwijst naar de uitlating van Burgemeester en Wethouders in Ingek. St. No. 67: urnen denke aan in-en uitstappen, stilhouden, rooken, bagage, enz." Overigens zal het lastig gaan om den passagiers het rooken absoluut te verbieden. De heer Eerdmans meent, dat men zou kunnen verbieden om in het rijtuig benzinebussen te zetten. De heer Coster zegt, dat volgens de bepalingen van de Bijlagen der Motor- en Rijwielwet, ter uitvoering van art. 4, in het belang van de veiligheid van het verkeer de bestuurder van een motorrijtuig, in geval hij voornemens is van richting te veranderen, van dat voornemen tijdig moet doen blijken door het goed zichtbaar uitsteken van een der armen of een stok of ander voorwerp in de richting, welke zal worden inge slagen. Waar bij de meeste autobussen en vrachtauto's de chauffeur geheel ingesloten zit en daardoor het opvolgen van dit voorschrift wordt bemoeilijkt, vraagt spreker of het niet mogelijk is in de verordening een bepaling op te nemen, dat een stok aan het stuur moet zijn verbonden, zoodat deze bij verandering van richting dit automatisch aangeeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 12