70 MAANDAG 17 MAART 1924. in genoemde landen opgedaan met de wettelijk geregelde medezeggenschap, reeds uitgewezen, dat het bedrijfsleven en de volkswelvaart door dergelijk experiment in bedenkelijke mate geschaad en zelfs verlamd wordt. Prof. Bonger wijst op goede gronden aan, dat door der gelijke commissiën juist aan een goed bedrijfsleider het leven onmogelijk zal gemaakt worden, en hij voegt daaraan toe, dat daarin juist een ontstellend gevaar gelegen is voor de toekomst van het socialisme. Nu onder de socialisten zei ven een dergelijk verschil van meening bestaat omtrent de mede zeggenschap, raadt spreker zijn medeleden aan het praeadvies van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De Voorzitter wil een poging doen om het debat te verkorten. Terwijl het voorstel van den heer van Eek alleen betrekking heeft op het instellen van arbeidscommissie's bij de gemeentebedrijven en -diensten, heeft het debat voort durend geloopen over de kwestie der medezeggenschap in het algemeen. Spreker laat daar of medezeggenschap goed is of niet, maar, zooals een Bond van Handels- en Kantoorbedienden heeft gezegd, behoort de medezeggenschap zich alleen uit te strekken over de vaststelling van arbeidsvoorwaarden en de te volgen bedrijfspolitiek, voorzoover deze met de arbeidsvoorwaarden verband houdt. Nu heeft men bij de gemeentebedrijven voor de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden het georganiseerd overleg; medezeggenschap in de bedrijfspolitiek kan alleen voor de arbeiders in particuliere bedrijven van belang zijn, omdat daar de regeling der arbeidsvoorwaarden, in de voor naamste plaats het bedrag van het loon, met de financieele resultaten van het bedrijf onmiddellijk verband houdt. Bij gemeentebedrijven nu spelen deze financieele resultaten geen rol bij de vaststelling der arbeidsvoorwaarden zooals in het particulier bedrijf, want of bijvoorbeeld de gemeentelijke Lichtfabrieken goed gaan of niet, de arbeidsvoorwaarden der arbeiders daarbij blijven dezelfde. De heer van Eek is van zijn eigenlijke onderwerp afgeweken, maar, als men zich bepaalt tot de gemeentebedrijven, dan is de bemoeiing van de arbeiders met het beheer feitelijk over bodig, omdat hun arbeidsvoorwaarden daarvan niet zoo direct afhankelijk zijn en zij op andere wijze eventueel op verbetering hunner positie kunnen aandringen. Verder wordt beweerd, dat als menschen, die belang in het bedrijf stellen, adviezen willen geven, deze niet worden aangehoord. Als het geschiedt met altruïstische bedoelingen, dus met het oog op het belang van het bedrijf, dan zal geen enkele directeur zoo onverstandig zijn om er geen notitie van te nemen; bij het bestaan der dienstcommissie's is dat trouwens uitgesloten. De heer van Eek heeft medegedeeld, dat hij als Burge meester vroeger met zijn politieagenten vriendschappelijk omging, maar dat is met spreker ook het geval. Als agenten met betrekking tot de regeling van het verkeer een advies geven, bijvoorbeeld wat betreft het gebruik van een manchet of een stok, of wanneer zij adviseeren een houten plankier te maken in plaats van een steenen, omdat steen zoo optrekt, dan neemt spreker daarvan wel degelijk notitie. Het is gewenscht zich bij dit onderwerp te bepalen tot Leiden en er niet landen als Rusland en Italië bij te halen. Nu in deze gemeente het georganiseerd overleg pas opnieuw geregeld is, zijn commissie's bij de gemeentebedrijven en -diensten, als door den heer van Eek bedoeld, hier ter stede overbodig. De arbeiders kunnen de voordeelen, welke zij wenschen te hebben, op andere wijze krijgen. De heer van Eck zal, ter besparing van tijd, niet alle sprekers op den voet volgen, doch zich in het algemeen bepalen tot verdediging van zijn voorstel, waarbij hij dan hier en daar verschillende opponenten zal ontmoeten. Wat betreft het verwijt, dat spreker eerst dit voorstel heeft ingediend en zich nu wil retireeren op een algemeene uitspraak omtrent medezeggenschap, toen spreker zijn voor stel deed moest hij zoeken naar een vorm, waarin aan de werkers in de gemeentebedrijven invloed op den gang van zaken zou zijn toe te kennen. Spreker heeft toen den vorm van adviseerende commissiën gekozen, omdat die naar zijn gevoelen het onschuldigste en het meest voor de hand liggende is, waartegen ook de Raadsleden in het algemeen het minst bezwaar zouden kunnen hebben, omdat het uitbrengen van advies, waaraan men grooten invloed kan toekennen maar dat men ook naast zich kan nederleggen, in het algemeen geen belemmering kan veroorzaken wat betreft den gang van zaken. Het lijkt spreker echter gewenscht om de uitspraak van den Raad thans in het algemeen te beperken tot de mede zeggenschap. Men zegt, dat dit zoo onbestemd is, maar dat is niet zoo; er ligt een beginsel aan ten grondslag. De medezeggenschap wil in dit opzicht zeggen het invoeren van de gedeelde macht. Op het oogenblik wordt een bedrijf beheerd door een com missie namens Burgemeester en Wethouders en daarin treedt de directeur namens het geheel op, maar het personeel heeft daarop niet den minsten invloed. Dit kan wel invloed uit oefenen door middel van zijne commissiën op de arbeids voorwaarden, maar verder reikt de invloed van het perso neel niet. Nu is hier van meerdere zijden aanbevolen het denkbeeld om die dienstcommissiën eenigszins uit te breiden en aldus geleidelijk te introduceeren dat begrip van medezeggenschap, dus langzamerhand de arbeiders daartoe op te voeden. Daar tegen bestaan groote bezwaren. Het is geheel iets anders, of iemand geschikt is om deel uit te maken van een dienst commissie, dus om te kunnen oordeeleri over de arbeidsvoor waarden, en om goed op te komen voor de belangen der arbeiders, dan wel of iemand in staat is om mede te beheeren een fabriek of instelling. Daarvoor worden geheel andere kwaliteiten vereischt. Men heeft zich tegenover spreker voortdurend beroepen op zijn partijgenoot, professor Bonger, maar deze is in het algemeen niet tegen medezeggenschap. Van ondernemings- en groepsraden enz., is professor Bonger een voorstander; alleen ziet hij er bezwaar in om het per soneel ook vertegenwoordiging te geven in de commissiën van beheer van gemeentebedrijven. Maar daartoe doet spreker ook niet het voorstel; hij beoogt alleen adviseerende lichamen in te stellen. Spreker stelt daartegenover, dat bij een onderzoek, door zijn partijgenoot De Man in België ingesteld, is gebleken, dat er in een fabriek, waar een zeer kundig bedrijfsleider werd vervangen door iemand, die technisch minder bekwaam was, onder leiding van dien vervanger beter werd gewerkt, omdat deze de menschen beter kende en meer slag had om met personeel om te gaan. Daaruit blijkt, dat niet alleen technische bekwaamheid invloed uitoefent op den gang van zaken, maar ook andere eigenschappen van belang zijn, en dat een directeur, die niet in staat is zich te stellen onder personen, die door het personeel worden gekozen, en onmid dellijk op zijn achterste beenen gaat staan, ongeschikt is om als bedrijfsleider op te treden. Een directeur moet kunnen zorgen voor goede verhoudingen in het bedrijf. Waar Burgemeester en Wethouders zeggen, dat spreker in zijn voorstel de vakvereenigingen uitschakelt, zal hij het zoo wijzigen, dat het contact met de vakvereenigingen wordt hersteld, met de bedoeling dat met in achtneming van de bepalingen der Gemeentewet voor de invoering van mede zeggenschap in de gemeentebedrijven een practische oplossing kan worden gevonden, welke van arbeiderszijde ook reeds is aangegeven. Thans laten Burgemeester en Wethouders zich bij het beheer der gemeentebedrijven bijstaan door een com missie van bijstand, samengesteld door en uit den Raad, wier vergaderingen worden bijgewoond door den directeur, zoo noodig ook door den adjunct-directeur, met een adviseerende stem. In dienzelfden geest zou men aan het personeel het recht kunnen geven zich in die commissie's door een of meer personen te laten vertegenwoordigen. De heer Huurman voegt spreker toe, dat die menschen ongeschikt zijn om adviezen te geven, aangezien zij niet op de hoogte zijn van het bedrijf. Als dat zoo is, dan moeten die menschen het door de practijk leeren, zooals Wethouder Wibaut heeft gezegd. Men moet dan de beste arbeiders daarvoor kiezen. Spreker ziet den tijd komen, dat de medezeggenschap er toch zal komen. Spreker heeft in eersten termijn voorbeelden aangehaald van gevallen, waarin reeds aan personeel vertegenwoordiging wordt toegekend in publiekrechtelijke college's, ten aanzien waarvan men veel verder gegaan is dan sprekers voorstel beoogt. Het komt hier aan op het beginsel; op de vraag of men iets, wat men ziet komen, de een misschien met schrik, de ander met vreugde, zoo goed mogelijk wil voorbereiden. Daarom wil spreker de volgende motie voorstellen: »De Raad der gemeente Leiden spreekt de wenschelijkheid uit dat aan het in de gemeentebedrijven en -diensten werk zaam personeel medezeggenschap wordt toegekend in zake het beheer dier bedrijven en diensten en verzoekt Burge meester en Wethouders een regeling van die medezeggenschap te ontwerpen.' Daarmede zal geïntroduceerd worden het beginsel van het toekennen van invloed aan het personeel op den gang van zaken, en dan zal later definitief uitgemaakt worden, hoe men dat wil doorvoeren. Spreker is het geheel oneens met hen, die meenen dat zijn oorspronkelijk voorstel zou zijn een herleving van de vroegere kernen. Die kernen zijn uit den tijd en spreker is niet bevreesd voor een herleving van die lichamen; de geesten zijn in dit opzicht veel te veel veranderd. Spreker wenscht zich dus thans te bepalen tot deze motie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 10