8
MAANDAG 21 JANUARI 1924.
omtrent den school-bioscoop gezegd is geworden, zal trachten,
aan de hand van een bespreking van de vijf in het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders aangevoerde bezwaren,
van den Raad een andere uitspraak te verkrijgen dan Burge
meester en Wethouders aan de hand doen.
Het eerste bezwaar is: de verkregen indrukken zijn te
vluchtig; uitgezonderd het bepaald komische blijft er weinig
van hangen.
Inderdaad geeft de bioscoop een vluchtigen indruk, maar
aan dit bezwaar is geheel tegemoet te komen met een een
voudig hulpmiddel; men kan het afdraaien verlangzamen en
versnellen, zoodoende het beeld geheel naar zijn hand stellen.
Zelfs kan men het beeld stil laten staan.
Het tweede bezwaar van Burgemeester en Wethouders is:
hetgeen gegeven wordt staat tot de leerplans in hoegenaamd
geen ot ten hoogste in een zeer verwijderd verband. De
bioscoop kan niet werken op het door den leergang aan
gegeven psychologisch moment, terwijl de uitvoering van
de leerplans wordt geschaad.
De leerplans moeten gemaakt worden in overeenstemming
met hetgeen in den bioscoop gegeven wordt. Wil men bepaald
iets geven in verband met de leerplans, dan moet hetgeen
ter beschikking staat in den bioscoop worden vertoond.
Sprgker kan dat met te meer vrijheid zeggen, waar de
Haagsche schoolbioscoop over een voldoend aantal onder-
wijsfilms de beschikking heeft.
Overigens kan het onderwijzend personeel van te voren op
de hoogte gebracht worden van hetgeen vertoond zal worden
en dat onderwerp zal vooraf in de klasse door den onder
wijzer behandeld kunnen worden.
Het bezwaar betreffende het psychologisch moment lijkt
spreker zeer overdreven.
Verder zou het aantal bezoekers te groot zijn. Welnu,
dan maakt men het eenvoudig wat kleiner. Blijkens een
artikel van de hand van den Directeur van den Haagschen
schoolbioscoop in de Haagsche Gids, maken daar ter stede
gemiddeld 175 leerlingen van een filmles gebruik en waarom
zou dat te Leiden niet kunnen? Bovendien vervalt, als men
de zaak zoo ziet, het bezwaar, indertijd door Burgemeester
en Wethouders aangevoerd, dat de lessen te veel het karakter
zouden hebben van een ontspanning.
Twee jaren geleden zijn voorbeelden van films genoemd,
n.l. de hooge bergen in Zwitserland en de oerwouden in
Indië. Zonder de waarde van die voorbeelden te onder
schatten, zal spreker andere noemen, die meer tot den Raad
spreken. Verleden week is hier ter stede de Einstein-film
vertoond. Nu moet men, wil men van de Einstein-theorie iets
snappen, aan hoogere wiskunde hebben gedaan, maar deze
film bleek in staat zelfs aan leeken eenig idee van dit bij
uitstek moeielijke onderwerp bij te brengen.
De Leidsche Vereeniging voor Wetenschappelijke voor
drachten heeft eenige jaren geleden den Franschen professor
Commandon uitgenoodigd een voordracht te houden over den
bloedsomloop en het parasitair leven in het bloed; ook die
voordracht kreeg in hoofdzaak haar waarde door hetgeen met
behulp van een film werd vertoond, zoodat ook voor leeken
eenigermate duidelijk werd wat zich op dit gebied afspeelt.
Verder memoreert spreker wat hij van een schoolhoofd
heeft gehoord. Deze behandelde in de klasse het leven van
de mijnwerkers en de wijze, waarop de steenkolen werden
gewonnen. Bij een jongen, die over ditzelfde onderwerp een
bioscooples had bijgewoond, werd het geheugen opgefrischt en
toen zeide hijdit is hetzelfde wat ik in den bioscoop heb
gezien.
De schoolbioscoop kan ook beschouwd worden als een
middel tegen het bioscoop-verderf of -gevaar. Juist bij kin
deren kan men het gevaar van den bioscoop in het algemeen
duidelijk maken. Alles hangt af van de wijze, waarop men
de zaak aanpakt.
Het vijfde bezwaar van Burgemeester en Wethouders is:
er kan niet worden beschikt over een voldoend aantal ge
schikte schoolfilms.
De Haagsche schoolbioscoop beschikt over een groot aantal
films en lantaarnplaatjes. Overigens moet men eerst hebben
het instituut en dan de films, maar men moet niet met de
invoering van het instituut wachten, totdat er eenmaal een
voldoend aantal films zal zijn.
Spreker wijster op, dat 24 van de 26 Oudercommissie's
van de lagere scholen hier ter stede zich ten gunste uit
spreken van dit instituut. Ook in de onderwijzerswereld is
men er algemeen voor, gezien de adhaesiebetuigingen van
den Bond van Nederlandsche Onderwijzers en van het Neder-
landsch Onderwijzers-Genootschap. Hieruit blijkt dus, dat
men zoowel onder de ouders als onder het onderwijzend
personeel sterk voor deze zaak voelt.
In den Haag wordt de schoolbioscoop bezocht door 14000
leerlingen van verschillende onderwijsinrichtingen aldaar.
Ook worden de ouders der leerlingen in de gelegenheid gesteld
te zien hetgeen den kinderen geboden wordt. Daardoor zou
men de exploitatie van het instituut wat loonender maken
men kan namelijk daarvoor van de ouders eenig entrée
vragen. Het is spreker bekend, dat daarvan in den Haag in ruime
mate gebruik wordt gemaakt.
De bezwaren van Burgemeester en Wethouders zijn te
overwinnen en er is dan ook alle aanleiding om weder den
schoolbioscoop in te voeren.
Het is mogelijk, dat er omstandigheden van zuiver plaatse
lijken aard zijn, ten gevolge waarvan een schoolbioscoop
gedoemd is om zonder succes te blijven. Daarom is eenige
voorzichtigheid geboden en zou spreker er voor zijn om
weder over te gaan tot invoering van dit instituut voor
1 jaar welk denkbeeld ook voorgestaan werd door den
vorigen Wethouder van Onderwijs, den heer van der Lip
na afloop waarvan een definitieve beslissing te nemen zou zijn.
De heer Knuttel kan niet ontkennen, al zal hij dit verzoek
steunen, dat de bioscoop, zooals men die te Leiden heeft
gekend, niet anders is dan een surrogaat. Het blijft een
surrogaat, zoolang men niet in elke school beschikt over een
projectie-toestel en een lokaal, waarin de lessen kunnen
worden gegeven. Waar de methode, volgens welke de school
bioscoop hier werd toegepast, niet aan alle eischen voldeed,
heeft men, in plaats van die methode te verbeteren, eenvoudig
den schoolbioscoop afgeschaft. Dat is de averechtsche manier,
voortvloeiende uit bezuinigingswoede op het gebied van het
onderwijs.
Spreker wijst er op, dat thans een schoolbioscoop minder
zou behoeven te kosten dan vroeger, omdat wellicht op
gunstige voorwaarden de beschikking zou zijn te krijgen over
een bioscoop-theater, dat renteloos staat, tenzij het aan
beveling mocht verdienen van gemeentewege dat gebouw te
koopen en als schoolbioscoop in te richten.
De voorbeelden van films, door den heer Verwey gekozen,
waren niet gelukkig, omdat films als van Einstein en derge
lijke voor het lager en middelbaar onderwijs niet geschikt zijn.
Het aantal films, voor het onderwijs bruikbaar, neemt gestadig
toe. Er zijn films van den geheelen loop van den Rijn, van
een drukkersbedrijf, voor zoover het op een courant betrek
king heeft, en dergelijke meer. Bovendien wordt het jaar op
jaar gemakkelijker, omdat men, in verband met de wisseling
der leerlingen, niet elk jaar nieuwe films behoeft te hebben,
doch om de drie jaar dezelfde films kan herhalen.
Onlangs las spreker in een paedagogische beschouwing de
juiste opmerking, dat voor een groot percentage der leer
lingen het gesproken woord alleen niet voldoende werkt en
daarvan weinig blijft hangen. Nu is er ook een aanzienlijk
percentage onder de leerlingen, voor wie datzelfde geldt ten
aanzien van het aanschouwelijk onderwijs, zoodat het gewenscht
is die beide soorten van onderwijs te combineeren, terwijl de
beste methode is het omgaan, het verkeeren met de dingen,
het zelf hanteeren en zelf doen. Bij het aanschouwelijk
onderwijs is het gebruik van projectie's een onmisbare factor
en daarom ondersteunt spreker het verzoek tot wederinvoering
van den schoolbioscoop.
De heer Oostdam wil volstaan met bij de ter vorige dis
cussie aangevoerde argumenten tegen het behoud van den
schoolbioscoop nog een nieuw argument te voegen.
Men werkt het best, wanneer men dat rustig kan doen,
maar bij het onderwijs schijnt men te vinden dat zulks niet
behoeft.
Men heeft daar allerlei stoornissenop gezette tijden komen
bijvoorbeeld de schoolartsen en de schoolbaden de schooltijden
onderbreken, zeer ten nadeele van den rustigen gang van
het onderwijs. Daaraan wil men nu een nieuwe stoornis toe
voegen, door de kinderen naar den schoolbioscoop te doen
gaan. Daarmede zal telkens een morgen of middag gemoeid
zijn en dat zou zeer zeker ten nadeele van het onderwijs
wezen. De kinderen moeten toch al woekeren met den tijd,
zoodat het onverantwoordelijk zou zijn daarvan nog een
belangrijk deel af te nemen.
Te meer onverantwoordelijk zou het wezen, nu de heer
Knuttel, een voorstander van den schoolbioscoop, zoo weinig
goeds ervan weet te vertellen in den vorm, waarin dit instituut
hier zou moeten werken. Hij noemt het een »surrogaat."
Laat men niet terwille van een surrogaat den rustigen gang
van het onderwijs verstoren. Het zou niet in het belang der
jeugd zijn.
De heer Pera meent, dat, als er sprake is van nieuwe uit
gaven voor de gemeente, in de eerste plaats gevraagd mag
worden, waaraan die uitgaven besteed zullen worden.
Nu heeft de ondervinding al vrij voldoende geleerd, dat de
beteekenis van den bioscoop voor de kinderen uit een oogpunt
van hunne ontwikkeling uiterst gering is; van hetgeen zij
daar gezien hebben blijft al zeer weinig bij.
De heer Verwey moge zeggen, dat die indrukken niet
spoedig vervliegen en dat maatregelen genomen dienen te