MAANDAG 21
JANUARI 1924.
19
misch leven maar eenigszins belemmert, omdat het gaat ten
bate van het individu.
De heer Witmans voegt spreker toe: »als het noodzakelijk
is, maar dat is hier het geval niet", maar het geldt hier een
socialen maatregel, waarmede worden gebaat de arbeiders,
doch in de eerste plaats de arbeidersvrouw en het arbeiderskind.
Kan men door het tapverbod het gebruik van jenever
doen verminderen, dan zal men op de bedragen, welke thans
voor de vacantie-kolonies worden uitgegeven, ook heel wat
kunnen besparen, want talloos veel kinderen gaan als gevolg
van het drankgebruik aan allerlei ziekten ten onder.
Spreker heeft zich met warmte verklaard vóór het tapverbod
als zijnde een poging om het drankgebruik te verminderen
en waar die poging nog niet is uitgevoerd, kan hij zich niet
voo r de intrekking van het tapverbod verklaren.
Volgens den heer Coster lijden slagers, kruideniers, bakkers,
fruit- en groentenhandelaren enz. schade door het tapverbod,
maar spreker is overtuigd, dat die menschen er wel bij
zullen varen, als het drankgebruik afneemt.
De heer Coster heeft den indruk willen vestigen alsof door
de werking van het tapverbod diners buiten de stad worden
gegeven, maar het tapverbod heeft misschien 14 dagen ge-
gewerkt. Men heeft van slechts één proces-verbaal gehoord
in dien tijd.
De Voorzitter. Er zijn er meer geweest, maar die zijn
blijven liggen teneinde dat eene te laten uitmaken.
De heer Wilbrink geeft toe, dat er eenige schade uit zal
voortvloeien, maar de voordeelen, die er in het algemeen
voor de gemeente uit voortkomen, zullen daartegen ruim
opwegen.
De heer Knuttel heeft geen buitengewone verwachtingen
van de uitwerking van het tapverbod, omdat tegenover de
grootere belemmering van het drankgebruik staat, dat sommige
personen uit vrees voor die belemmering er toe zullen worden
gebracht meer drank te gebruiken. De ervaring zal dat moeten
leeren.
Men moet het tapverbod een tijd geven om uit te werken.
Dien heeft het nog niet gehad.
In verband met het voorstel van den heer Witmans c.s. zijn
wel enkele dingen op te merken, die al dadelijk den indruk
maken, dat er met het tapverbod wTel vermindering van het
drankgebruik is te bereiken. Vooreerst heeft het spreker ge
troffen, dat er onder de onderteekenaren twee Raadsleden zijn,
die in zeker verband met den drankhandel staan.
De heer Witmans. Mevrouw Dietrich staat daarmede niet
in verband.
De heer Knuttel zegt, dat het, zooals hij zich uitdrukt,
niet kan worden ontkend.
Mevr. Dietrich—de Rooy. Dat wordt beslist ontkend.
De heer Knuttel zegt, dat men het kan prijzen als een
soort openhartigheid van optreden, maar uit een oogpunt van
kieschheid had men het liever aan anderen moeten overlaten.
Een zeer zonderling argument van de bestrijders van het
tapverbod is ook, dat te Leiden geen rampzalige drinkgewoonte
zou bestaan. Op Zaterdagavond en op Zondag komt men
steeds een groot aantal dronken menschen tegen.
Een ander zonderling argument is, dat het tapverbod geheime
distilleerderijen in het leven roept. Er worden voortdurend
van die inrichtingen ontdekt, maar dat is nagenoeg zonder
uitzondering geschied in plaatsen, waar geen tapverbod is.
Dat is ook te begrijpen, want die fraude staat in verband met
den hoogen accijns.
Dat men dergelijke argumenten gebruikt, maakt den indruk,
dat men om argumenten verlegen is.
Verwonderlijk is ook het argument van den heer Coster,
dat het tapverbod een blaam op den Burgemeester van Leiden
moet zijn. Daarvan begrijpt spreker niets.
Een bijzonder weinig zeggend argument is ook, dat men
op de dagen van het tapverbod, zich zal begeven naar ver-
gunningzaken buiten de gemeentegrenzen. Iemand, die zich
naar dergelijke gelegenheid buiten Leiden zal willen begeven
om een borrel te drinken, zal daarvoor een frissche wande
ling moeten over hebben, en over het algemeen zijn de
gewoontedrinkers niet de menschen, die gewoon zijn een
wandeling naar buiten te maken.
Sprekers conclusie is, dat de Raad goed zal doen met het
tapverbod voorloopig te handhaven.
De heer Eerdmans zal zijn stem geven aan het voorstel
van den heer Witmans c.s., in overeenstemming met de wijze
waarop spreker de vorige maal zijn stem heeft uitgebracht,
maar wenscht zich geheel los te maken van de toelichting
van den heer Witmans. Gezien de loop, dien het debat ge
nomen heeft, is dat dubbel noodzakelijk. Het debat is in die
richting gegaan, alsof de voorstanders van opheffing van het
tapverbod eigenlijk zouden meenen, dat wijlen dr. Schaepman
een zeer verstandig woord gesproken heett, toen hij zeide,
dat een werkman recht heeft op 2 borrels per dag.
Spreker is het daarmede volstrekt niet eens; hij vindt het
alcoholgebruik in het algemeen een van de minst gelukkige
dingen en iets, wat heel wat ellende in de wereld veroorzaakt.
Spreker is tegenstander van het tapverbod, omdat het totaal
onpractisch is. Als men de kroegen openlaat en alleen het
tappen van sterken drank verbiedt, dan wordt daardoor het
clandestien gebruik zeer in de hand gewerkt. In groote ge
legenheden kan overtreding gemakkelijk worden geconsta
teerd, maar in tal van andere, kleinere, gelegenheden zal het
niet te controleeren zijn.
Daarom vindt spreker het een zeer onpractischen maatregel,
zooals indertijd duidelijk is gezegd, ook van de zijde van
Burgemeester en Wethouders. Om die reden zal hij zich bij
den heer Witmans aansluiten, maar niet op grond van het
geen men naar aanleiding van het debat zou meenen, dat
de stemming zou bepalen, n.l. de verdediging van alcohol
gebruik in het algemeen.
De heer Sijtsma is nog een overtuigd voorstander van het
tapverbod, evenzeer als hij dat den eersten keer was. Hij is
dat gebleven, omdat het tapverbod nog niet heeft uitgewerkt.
Blijkt het straks in de practijk absoluut geen doel te treffen,
dan is het nog tijd genoeg om het op te heffen. Spreker had
liever gezien, dat ook de heer Witmans, gedachtig aan het
»zij, die gelooven, haasten niet," zich op dat standpunt had
geplaatst.
In den tijd van de verkiezingen is men ook bij spreker
geweest en heeft men gezegd: gij zult het eens gevoelen; gij
hebt voor het tapverbod geijverd en als gij niet belooft uw
houding te wijzigen, zullen wij zorgen dat gij de stemmen
van de tegenstanders niet krijgt; de heer Witmans is toen
geworden de man van de vergunninghouders! Voor zijn
reputatie was het beter geweest, indien de heer Witmans
niet direct met dit voorstel was gekomen. Hij wekt nu al
thans den schijn dat hij indertijd verplichtingen tegenover
den drankhandel op zich heeft genomen.
Hetzelfde zou spieker willen zeggen tot enkelen zijner
huurlieden ter rechter zijde, van wie ook is gezegd dat zij
aan de vergunninghouders concessies deden. Hij hoopt, dat
al de partijgenooten van den heer van Eek, die de vorige
maal vóór het tapverbod hebben gestemd, met het oog op de
omstandigheid, dat het tapverbod nog niet heeft doorgewerkt,
ook thans den heer van Eek weer zullen volgen. Doen zij dat,
dan zal het voorstel van den heer Witmans worden verwor
pen, anders wordt het aangenomen, en zij zijn er de schuld
van dat een maatregel, op hun initiatief tot stand gekomen,
wordt ingetrokken.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Sijtsma hem nood
zaakt ditmaal zich over het tapverbod uit te spreken. Hij zal
er nu tegen stemmen, omdat de practijk hem heeft bekeerd.
Hij is er nooit een warm voorstander van geweest met het
oog op de nadeelen, die er aan verbonden waren. Had hij de
vorige maal blanco kunnen stemmen, zou hij dat wellicht
hebben gedaan. Aanvankelijk dacht hij, dat de voordeelen
grooter zouden zijn dan de nadeelen, maar de ervaring heeft
hem geleerd, dat met het tapverbod ter bestrijding van het
drankmisbruik niets is te bereiken. De dronkaards weten toch
wel aan drank te komen. De meest actieve politie kan er
niets tegen doen en het tapverbod heeft een tegenover
gestelde uitwerking, want de dronkaards dronken, uit vrees
voor een inval der politie, hun bittertjes veel sneller uit.
De menschen, die niet geheelonthouder zijn, die af en toe
eens wat sterken drank gebruiken, dat zijn de menschen die
zich wel houden aan de verordening en niet clandestien
sterken drank willen gebruiken, worden onnoodig geplaagd.
Aan een regeling, waardoor het drankmisbruik wordt be
streden, zal spreker gaarne medewerken, maar het tapverbod,
zooals thans te Leiden bestaat, is absoluut geen oplossing.
De Voorzitter antwoordt den heer van Eek in de eerste
plaats, dat de meerderheid van het college van Burgemeester
en Wethouders is vóór het voorstel van den heer Witmans
c.s. Het standpunt van die meerderheid wil spreker kortelijk
verdedigen.
Spreker acht het gehouden debat zeker voor drie vierde
gedeelten overbodig; het onderwerp, waarover de bespreking
eigenlijk had moeten loopen, is bijna niet in debat geweest.
Ook de rede van den heer van Eek, waarmede spreker het
nagenoeg geheel eens is, had bijna niets te maken met het
tapverbod.
Spreker is het eens met de heeren Eerdmans en Groeneveld,