MAANDAG 21 JANUARI 1924.
17
verbod: voorkoming of vermindering van drankmisbruik op
Zaterdagen en Zondagen, niet langs wettelijken weg kan
bereiken. Wie van sterken drank gebruik willen maken,
vinden zooveel wegen open om aan hun genotzucht te voldoen,
dat juist dwangmaatregelen het tegenovergestelde effect
zullen teweegbrengen. Wil men geheelonthouders of afschaffers
kweeken, dan moet men trachten dat te bereiken langs den
weg der overtuiging, door het aankweeken der gedachte, dat
zelibeheersching leidt tot zelfoverwinning. Ook in deze is
zelfopvoeding de beste opvoeding, doch door strenge wetten
zijn drankmisbruikers niet te bekeeren.
Beter gesitueerden kunnen in hunne sociëteiten borrels
drinken, terwijl dit aan anderen ontzegd is. Dit is een meten
met twee maten, dat wrevel moet verwekken, en dat zal
leiden tot verzet, tot nog meer ontaarding dan er reeds is,
en tot wetsontduiking.
Ook bestaat het groote gevaar, dat degenen, die sterken
drank willen gebruiken op de dagen van het tapverbod,
vooraf het noodige zullen inslaan en gedurende die dagen
meer zullen gebruiken dan zij anders zouden gedaan hebben
in vergunningslocaliteiten. Het tapverbod zal dan ook nood
wendig zijn doel voorbijstreven en is het een onbillijke maat
regel tegenover een groot gedeelte der burgerij, dat niet kan
of wil gebruik maken van het sociëteitsleven.
Het tapverbod is ook een paskwil, omdat men onder den
rook van Leiden naar hartelust sterken drank kan bekomen.
Het tapverbod is tevens een schreeuwénde onbillijkheid
tegenover de vergunninghouders, restauranthouders, en alle
personen, die met deze bedrijven direct in verband staan als
bakkers, slagers, kruideniers, melkboeren, groentenhandelaren,
fruithandelaren, vischhandelaren, enz.
Voor de vergunninghouders en restauranthouders beteekent
het tapverbod niet alleen een inbreuk op hun vrijheid in eigen
bedrijf maar ook belangrijke vermindering van inkomsten, terwijl
de lasten nagenoeg dezelfde blijven. Juist op Zaterdagen en Zon
dagen komen vele vreemdelingen te Leiden dineeren, maar
velen geven dit gebruik op en gaan buiten Leiden dineeren,
omdat zij hier hun borrel vóór het eten moeten missen.
Het vreemdelingenbezoek wordt er dus door belemmerd.
Sprekers conclusie is, dat het tapverbod meer kwaad dan
goed doet, dat het een onbillijke maatregel is tegenover een
groot deel der burgerij, dat niet kan of wil gebruik maken
van sociëteiten, en dat het tevens aan vergunnings- en
restauranthouders en aan allen, die met deze bedrijven in
verband staan, financieel nadeel berokkent.
De meerderheid der Commissie voor de Strafverordeningen
zegt, dat slechts enkele verkoopers van gedistilleerd schade
lijden, maar die „enkele" zijn er 125, die aan vergunnings
recht opbrengen 10206.25, wat niet weinig is, want in
1882 brachten 271 vergunninghouders ƒ11.925.op. In dezen
tijd van malaise tracht men die menschen het grootste
gedeelte van hun eerlijk bedrijf te doen inboeten, zoodat
hun inkomen wordt verlaagd en het voldoen aan hun ver
plichtingen wordt bemoeilijkt, terwijl 304 verschillende verlof
zaken vrij uitgaan.
Verder wordt er, wat de dronkenschap betreft, veel ge
schoven op de verkoopers van gedistilleerd wat komt voor
rekening van de verlofzaken en zijn oorzaak vindt in het
zware bier, dat tegenwoordig geschonken en gedronken wordt,
zoodat men geen alcohol behoeft te gebruiken om beschonken
langs den weg te loopen. Wat er in sommige verlofzaken
gebeurt, heeft men het best in de stukken in de Leeskamer
kunnen lezen, toen aan de orde was de wijziging van de
verordening op de verlofslokaliteiten.
Spreker wil tenslotte even verwijzen naar België. Daar zijn
alle vergunningen voor herbergen, ongeveer 200000, opgeheven,
met het resultaat, dat per hoofd 2.43 L. gedistilleerd wordt
gebruikt, en het wijngebruik ongeveer naar het dubbele is
geloopen. In Nederland, waar alle vergunningen zijn blijven
bestaan, is het gebruik van gedistilleerd per hoofd 2.57 L.
met een veel lager wijngebruik. Het gebruik van gedistilleerd
is dus in beide landen ongeveer even hoog, ondanks het
tapverbod in België. Het blijkt dus, dat men met geheel of
gedeeltelijke drooglegging, tapverboden of vermindering van
het aantal vergunningen weinig of niets bereikt. Wel werkt
men er den smokkelhandel en het ontstaan van geheime
distilleerderijen mede in de hand, wat een gevaar voor de
gezondheid en een groot nadeel voor den fiscus beteekent.
l)it is niet denkbeeldig, want bijna dagelijks kan men lezen
van het ontdekken van geheime distilleerderijen en het in
beslag nemen van gesmokkeld gedistilleei d, dat meerendeels
voor particulieren bestemd is.
Tot slot wil spreker zeggen, dat een tapverbod, in een
gemeente toegepast, een blaam is, niet alleen voor den
Burgemeester dier gemeente, maar ook voor de overgroote
meerderheid der ingezetenen, die niet misbruiken hetgeen zij
voor zich zelf noodig achten.
De heer van Hamel wenscht zijn stem te verifieeren en
vraagt hoe hij als voorstander van de opheffing van het
tapverbod moet stemmen.
De Voorzitter antwoordt, dat het voorstel van den heer
Witmans door de Commissie voor de Strafverordeningen is
gegoten in een vorm, waardoor het in de wetgeving past.
Wie dus voor dat voorstel is, moet vóór stemmen.
De heer van Eck zegt, dat het hem verwonderd heeft, dat
niet gepubliceerd is het oordeel van Burgemeester en Wet
houder over deze zaak. Alleen is medegedeeld het oordeel
van de Commissie voor de Strafverordeningen. Spreker hoopt,
dat alsnog het oordeel van het college zal medegedeeld worden.
De Voorzitter zegt, dat dit niet noodig was. De strafver
ordeningen worden voorbereid door de Commissie voor de
Strafverordeningen.
De heer van Eck doet opmerken, dat ten opzichte van zijn
voorstel in zake wijziging der Politie-verordening toch wel het
oordeel van Burgemeester en Wethouders is medegedeeld.
De Voorzitter zegt, dat het niet behoeft te geschieden.
De heer van Eck meent, dat degenen, die tot nog toe aan
het woord geweest zijn, zich niet voldoende rekenschap ge
geven hebben, waarom het tapverbod in het leven geroepen
wordt. Men kijkt alleen naar de bestrijding van de dronken
schap, maar deze verordening is niet in het leven geroepen
op grond van de bepalingen der Drankwet, maar op grond
van artikel 135 der Gemeentewet, dat de gemeente de be
voegdheid geeft verordeningen uit te vaardigen in het belang
van de openbare orde, gezondheid, zedelijkheid e. d.
De verordening inzake het tapverbod heeft ook hare zwakke
zijde, maar het groote voordeel ervan is, dat daarmede in
het algemeen de drinkgewoonte wordt bestreden.
Het is verkeerd te meenen, dat de schade, die de alcohol
aanricht, alleen bestaat als het gevolg ervan is, dat personen
komen in staat van dronkenschap; er wordt nog heel wat
meer schade door het alcoholisme aangericht. De ellende,
welke door het alcoholisme over de menschheid wordt uit
gestort, gaat dikwijls buiten het dronken zijn om. Alle slacht
offers van het alcoholisme, die verpleegd worden in krank
zinnigengestichten, enz., zijn volstrekt niet menschen, die
men herhaaldelijk dronken zag. Dus wanneer men bepaald
het alcoholisme wil bestrijden, dan mag men zich niet alleen
richten tegen wat men noemt het misbruik maken van ster
ken drank, hetgeen zich dan openbaart in dronkenschap,
maar ook bijvoorbeeld tegen het drinken van zwaar bier.
Dus degenen, die radicaal willen optreden tegen de schade,
door het alcoholisme over de menschheid gebracht, moeten
niet alleen vragen: zijn er zooveel menschen dronken?
Als de maatschappij zich moet beschermen tegen het
alcoholisme, dan schuilt er nog veel meer gevaar in men
schen, die alcohol gebruikt hebben zonder dronken te zijn,
dan in menschen, die dronken zijn.
De geneigdheid om alcohol te gebruiken zit voor een groot
deel in de maatschappelijke toestanden. Niet alleen de stof
felijke en geestelijke ellende brengt de menschen tot alcohol
gebruik, maar ook de gejaagdheid en de zenuwachtigheid,
welke de maatschappij kenmerken. Er is een reeks van
menschen, die als het ware onweerstaanbaar wordt gedreven
tot het gebruik van drank, als de verleiding daar is. Die
gewoonte is een ramp voor de slachtoffers van den drank.
De maatschappij moet zich beschermen tegen dat drank
gebruik, omdat daaraan zooveel leed verbonden is en daar
door zoovele menschen in krankzinnigengestichten en zieken
huizen terecht komen. De maatschappij moet de menschen
ook uit een zedelijk oogpunt beschermen, omdat door het
alcoholgebruik zooveel huiselijk geluk wordt verstoord.
Spreker komt nu tot het stokpaardje van velen, de bezui
niging. Hij wordt wee, als hij hoort spreken over bezuiniging,
omdat men wil bezuinigen op de meest noodzakelijke en
meest elementaire behoeften, welke de maatschappij kent;
maar de vraag mag wel eens worden gesteld of het in dezen
tijd geoorloofd is zooveel geld uit te geven voor schadelijke
genotmiddelen.
De overheid mag en moet ten deze zooveel mogelijk be
schermend optreden in het algemeen belang en spreker acht
persoonlijke vrijheidsbeperking van den sterkere ten behoeve
van den zwakkere gewettigd. De bedoeling is niet de sterkeren
te kwellen, maar om voor hen, die door een onweerstaanba-
ren drang tot het kwaad worden gedreven, de verleiding
zooveel mogelijk weg te nemen.
Dat de sociëteiten zijn uitgesloten, vindt spreker ellendig,
maar daaraan is niets te doen.
Nu is de hoofdzaak: is een tapverbod doelmatig?