MAANDAG 21 JANUARI 1924. 15 De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen thans voor om de conclusie sub a van het voorstel van den heer Sijtsma en het voorstel van den heer Groeneveld in hunne handen te stellen om praeadvies. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXI. Praeadvies op het voorstel van den heer van Eek, tot wijziging van de artikelen 23, 50, 51 en 52 van de ver ordening op de Straatpolitie. (Zie Ing. St. No. 14.) De Voorzitter brengt in herinnering, dat hij op 13 Maart 1922, toen hetzelfde onderwerp aan de orde is geweest, in den aanvang der beraadslaging heeft gezegd: »lk meen, dat het beste zal zijn om het voorstel van den heer van Eek als het ware te beschouwen als een verordening tot wijziging van een verordening met een drietal artikelen, waarvan het eerste inhoudt een wijziging van artikel 23 van de Verordening op de Straatpolitie, het tweede een wijziging van artikel 50c en het derde een wijziging van artikel 52 en schrapping van artikel 51." De Raad en de heer van Eek zullen zeker goedvinden, dat thans ook op die manier te werk gegaan wordt. De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck acht het niet noodig om, nu hij voor den derden keer over dit voorstel het woord voert, uitvoerig de motieven uiteen te zetten, welke hem geleid hebben tot het doen van het voorstel. In de eerste plaats wordt voorgesteld om het houden van een optocht niet afhankelijk te stellen van de toestemming van den Burgemeester, doch deze alleen den weg te doen aangeven. In de tweede plaats strekt het voorstel om toe te laten, dat te Leiden op straat liedjes gezongen mogen worden, en in de derde plaats om de colportage alleen te binden aan maat regelen van orde en in het algemeen vrij te laten om aan biedingen van het een of ander te doen. In de eerste plaats meent hij, dat dergelijke bepalingen tot belemmering van de vrijheid alleen gerechtvaardigd zijn, als het gaat om groote maatschappelijke belangen, niet als het slechts kleinigheden geldt. Het verbod tot het zingen van liederen acht hij ongerijmd, te meer omdat het Wetboek van Strafrecht voorziet in het geval, dat men door zingen buren gerucht maakt of dat men onzedelijke liederen zingt. Het is een te groote beperking der vrijheid. In rustige en normale tijden moeten de ingezetenen de gelegenheid hebben te demonstreeren en deel te nemen aan een optocht. Dan mag alleen de beslissing worden gegeven door de vraag of de optocht een weg neemt, geschikt met het oog op de belangen van het verkeer. Ook meent spreker, dat de colportage alleen mag worden onderworpen aan maatregelen in het belang van de orde. Vooreerst acht spreker dus het verbod onnoodig, maar hij vindt het ook om een tweede reden verkeerd. De politie heeft een zeer moeilijke taak te vervullen. Zij moet als dienares van den wetgever allerlei maatregelen nemen, die onbillijk zijn en onbillijk schijnen in het oog van een groot deel der bevolking, maar anderzijds heeft zij een zeer sympathieke taak, waar zij optreedt ter bescherming van personen en goederen, in het belang van het verkeer, bij brand, bij ongelukken, en- zoo voort. Nu acht spreker het verkeerd om de politie door dergelijke bepalingen, volgens welke zij tegen kleine over tredingen moet optreden, bij een belangrijk deel van de bevolking verbazend impopulair te maken. Als zij onschuldig zingen moet tegengaan, is dat een taak, welke voor haar onaangenaam is en bij de menschen algemeen weerzin wekt. Verder acht spreker het een verkeerd standpunt om al die dingen te verbieden, als sommige menschen er misschien aanstoot aan nemen. De overheid moet opvoeden tot verdraag zaamheid en het publiek er aan leeren gewennen, dat alle menschen zich vrij moeten kunnen bewegen. Op de aangegeven gronden meent spreker, dat de overheid ten aanzien van deze dingen, waarbij geen groote algemeene belangen zijn betrokken, niet zoo regelend en beperkend moet optreden en de menschen niet als kinderen mag behandelen. In Amsterdam is in dat opzicht aan de bevolking een veel grootere vrijheid gelaten. Spreker hoopt, dat ditmaal meerdere leden der burgerlijke partijen de vorige maal waren het, alleen de twee vrijzinnig-democraten zijn voorstel zullen steunen en dat meer vrije denkbeelden in Leiden zullen veld winnen. De Voorzitter meent, dat wat betreft de quaestie van de optochten het verschil zit in de beantwoording van de vraag, waartoe de straat dient. Spreker meent, dat de straten dienen om daarvan gebruik te maken ten einde zich van het eene punt der stad naar het andere te begeven, maar de heer van Eck meent, dat de straten voor een groot deel dienen om er te demonstreeren. Nu is het een feit, dat spreker altijd toestemming geeft als gevraagd wordt een optocht te mogen houden. Alleen ontstaat er een quaestie eenmaal in de 7 jaren, wanneer de viering van den verjaardag van Prinses Juliana op 1 Mei plaats vindt, maar anders wordt er nooit bezwaar gemaakt. De heeren geven zelf den weg aan en ze krijgen de toe stemming. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat spreker het houden van optochten niet kan toestaan, zooals bijvoorbeeld in den oorlogstijd. Toen is hier de optocht van 3 October ook verboden en ook te Amsterdam was het houden van optochten verboden. Het liedjes zingen lijkt een zeer onschuldige zaak, maar waarvoor is het noodig om op straat kabaal te maken? De menschen moeten rustig over straat kunnen loopen. Spreker heeft geen bezwaar tegen een spontane uiting, als bijvoorbeeld het aanheffen van de Internationale bij gelegenheid van het afkondigen der Grondwet, maar verder moet het niet gaan. Anders krijgt men ongenoegen en twist. De een zal dit zingen, de ander zal daartegen een ander lied aanheffen, een derde weder een ander lied. Men vergete bovendien niet, dat de bewuste bepaling ook noodig is om tegen de liedjeszangers te kunnen optreden. Wat betreft het liedjes zingen heeft zich een novum voor gedaan. Spreker heeft onlangs toestemming gegeven aan het partijbestuur van de afdeeling Leiden der S. D. A. P. om des Zondagsmorgens in optocht naar den trein te gaan, maar onderweg zijn toen liedjes gezongen en dat heeft storend op den kerkdienst ingewerkt, naar spreker bericht is door menschen, die dien dienst hebben bijgewoond. De heer van Stralen heelt dat ook erkend. Als het liedjes zingen vrij was, zou dat zeker meermalen voorkomen. Spreker is werkelijk niet zoo streng; bij hem is de vrijheid veiliger dan bij den heer van Eck, die de vrijheid alleen voor zich zelf en de zijnen wenscht, niet voor anderen. Er moet orde zijn op straat; de groote massa der bevolking wil de straat behouden als een weg, waarop zij zich kan bewegen om naar huis ol naar het station te gaan. Wat het venten betreft, iedereen mag dat vrij doen, maar waarom moet daarbij nu altijd worden geschreeuwd? Daarvoor is geen reden. Het venten komt practisch alleen voor in de Haarlemmerstraat en in de Breestraat, zeker niet op den Witten Singel. Er kunnen allerlei kwestie's uit voortkomen, als personen van verschillende richtingen luidkeels hun couranten en geschriften te koop kunnen aanbieden. Spreker blijft bij zijn sustenu van verleden jaar. De heer van Eck wil, nu er een nieuwe Raad is, nog eens probeeren zijn voorstel er door te krijgen. De heer van Eck werpt de beschuldiging van den Voor zitter, als zou hij de vrijheid alleen voor zich zelf verlangen, niet voor anderen, ver van zich. Hij vraagt de vrijheid voor iedereen, de vrijheid, waarop de bevolking recht heelt. Het gaat niet aan om, als 'een groepje menschen rustig zingt, dat te verbieden, omdat anderen er aanstoot aan nemen. In dat opzicht moet de bevolking er aan gewennen om rustig zingen van andersdenkenden aan te hooren. Spreker en de zijnen maken toch ook geen kabaal, als er Oranje- liederen worden gezongen. Men mag niet het zingen op straat verbieden, omdat er een enkelen keer misbruik van wordt gemaakt. Al die dingen moet men alleen beperken door maatregelen van orde. Volgens een bepaling in de politie verordening moet een venter, als hij door zijn venten ongeregeld heden veroorzaakt, zich aan de bevelen van de politie onder werpen, terwijl een volksverzameling moet uiteengaan, als de orde dat eischt. Spreker heeft bijgewoond, dat menschen, die uit een bijeenkomst van een zangvereeniging kwamen en rustig een liedje zongen, last met de politie kregen. Op die manier lokt men conflicten uit. De Voorzitter zegt, dat men conflicten met de politie uitlokt, als men iedereen vrijheid geeft om op straat te zingen. De richting van den heer van Eck is in het algemeen niet voor vrijheid, wel voor gebondenheid, en nu vraagt de heer van Eck in de practijk een vrijheid, welke hij alleen en niemand anders begeert. Hij wil het recht hebben om te zingen op straat, maar andere menschen wenschen rustig en vrij op straat te loopen. De heer Knuttel, die in het algemeen van oordeel is, dat de vrijheid der ingezetenen zoo min mogelijk door politie verordeningen aan banden gelegd moet worden, heeft nooit vernomen, dat b.v. aan het zingen op dagen als de 3 Octoberdag e. d. ooit moeilijkheden in den weg gelegd worden. De des betreffende bepaling in de politie-verordening behoort tot die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 15