14 MAANDAG 21 JANUARI 1924. Spreker kan niet aanvaarden het argument, dat er geen aanleiding is om het marktgeld te verlagen zoolang de markt niet verloopt. Men mag niet zeggen: laat men van de kooplieden halen wat te halen is, totdat zij het opgeven. Er moet zijn een tarief, dat billijk is, onverschillig of de betrokkenen het kunnen uithouden of niet. De vraag, of het tarief billijk is, kan al leen getoetst worden aan de tarieven elders. Andere maat staf is er niet. Het tarief te Leiden is het hoogste tarief hier te lande en dat zou zelfs nog zoo blijven, als spreker's voorstel werd aangenomen. Wat betreft het geval van dien standwerker met emaille- artikelen, de heer Wilbrink heeft medegedeeld, dat die man eerst een goedkoopere plaats had, maar hij kon daar geen menschen om zich heen verzamelen; daarom heeft hij een andere plaats genomen en daarvoor moest hij meer betalen. Een standwerker betaalt f 2.per M2., dus viermaal zooveel als een gewone koopman, maar daartegenover heeft hij recht op een ruimte, waar hij de menschen om zich heen kan verzamelen. Nu kan een standwerker een abonnement nemen, maar de Directeur heeft spreker medegedeeld, dat de standwerkers dat in het algemeen niet doen, omdat zij gewoonlijk artikelen van allerlei aard hebbende eene week dit artikel, de andere week een ander artikel, waarmee zij verschillende markten afreizen. Zij zijn dus genoodzaakt van dag tot dag te betalen. Een prijs van f 104.— per M2. per jaar is enorm hoog. Het is de vraag, of een winkelier zooveel voor zijn winkel betaalt. Men doet het voorkomen, alsof de marktkooplieden op de markt rijk worden, maar de Directeur heeft aan de commissie medegedeeld, dat er verscheidene kooplieden zijn, die hun abonnement niet hebben kunnen betalen en genoodzaakt zijn geworden om een dagplaats te nemen, wat enorm veel duurder is dan een abonnement. Daaruit blijkt, dat verschillende marktkooplieden, die een geheel jaar op de markt staan, niet het geld kunnen missen om een abonnement te betalen. De heer Sijtsma zegt, dat er twee stroomingen zijn, een, die voor marktkooplieden en een, die voor den neringdoenden middenstand pleit. De laatste strooming wordt vertegen woordigd door de heeren Wilbrink en Pera. Als de heer Wilbrink zijn hart ronduit uitsprak, zou hij zich moeten verklaren voor het geheel verdwijnen van de markt. Nu neemt spreker het niet op voor de marktkooplieden als zoo danig maar wel voor het publiek, waaraan in dit debat te weinig wordt gedacht. Het publiek koopt op de markt, omdat het meent daar goedkooper dan in de winkels terecht te kunnen. Zoo werkt de marktkoopman prijsregelend en daarom zijn wellicht de winkeliers dan ook tegen de markt gekant evenals hier hun pleitbezorgers. Het is een algemeen belang om de markt te steunen, terwijl men door de marktgelden hoog te houden de markt zal doen kwijnen en eenmaal doen verdwijnen. De Voorzitter zegt, dat de heer Sijtsma zich vergist. Een groot deel der Raadsleden staat neutraal tegenover deze zaak en dat is met spreker ook het geval. Hij wijst op het gevaar, dat men aan een zeker deel der ingezetenen zulke gunstige handelsconditiën biedt, dat anderen, die ook hun taak in de distributie hebben, de concurrentie niet kunnen volhouden en op de flesch gaan. Dan kan het zijn, dat de marktkoop lieden hun prijzen gaan verhoogen. Er worden hier dingen gezegd, die niet juist zijn. Men beweert, dat de tarieven te Leiden het hoogst zijn, maar het marktgeld te Zaandam is 25 cent, dus even hoog. Bovendien acht spreker het begrijpelijk, dat men voor de middag- en de avondmarkt afzonderlijk laat betalen, te meer waar het opruimen van het marktterrein door de gemeentewerklieden in overuren moet geschieden en dus de gemeente extra geld kost. De heer Sijtsma sprak de vorige maal geheel anders dan thans. Toen was de regeling geheel naar zijn zin en is zijn amendement, om het abonnement per drie maanden te laten betalen, nog overgenomen. Thans treedt hij alleen op voor de marktkooplieden, terwijl de heer Pera eenigszins voor den middenstand opkomt. De heeren Wilbrink en Reimeringer zijn neutraal en het College wil noch de eene noch de andere categorie bevoordeelen. De heer Pera komt op tegen de bewering van den heer Groeneveld, dat de middenstand vijandig zou staan tegen over de markt. Ook uit de door spreker voorgelezen conclusiën van het in 1922 te Zwolle gehouden congres van den Neutralen Middenstandsbond blijkt, dat dat niet zoo is, doch dat men alleen de uitwassen wenscht te bestrijden. De markt kan zoo geregeld zijn, dat zij werkelijk in het voordeel van de gemeente is, maar de marktkooplieden moeten niet voorgetrokken worden. Waarom komt men op de markt Omdat iemand wel een winkel heeft, maar op een afgelegen plaats, waar niet zooveel menschen komen; op de markt daarentegen komt veel publiek, en er is dus alleszins reden om hem daarvoor te laten betalen. Het zou niet aangaan dat de marktkooplieden voor hun mooie plaats op de markt minder belast zouden worden dan de winkeliers, die voor .hun stand hooge prijzen hebben te betalen. De heer Bergers meent, dat wel een beetje te veel medelijden met de marktkooplieden wordt getoond. Spreker heeft wel eens des Zaterdagavonds over de markt geloopen en zijn indruk was, dat menige Middenstand winkelier blij zou zijn, als hij in een week verkocht wat een marktkoopman in vele gevallen op een dag verkoopt, en dan de hoogere lasten gerekend. De heer Wilbrink komt op tegen de bewering van den heer Sijtsma, dat hij in zijn hart eigenlijk is voor de winkeliers en tegen de marktkooplieden. Spreker geeft altijd uiting aan wat in zijn hart ligt. De heer Sijtsma was vorig jaar tevreden, toen de Raad aannam zijn voorstel om het abonnement in drie termijnen te laten betalen, en heeft toen ook niet gesproken van bevoorrechting van winkeliers. Maar nu de marktkooplieden vermindering vragen, zegt hij, dat degenen die daartegen zijn, de winkeliers willen bevoorrechten. Spreker ziet alleen het algemeen en wil daartegenover zeggen, dat de heer Sijtsma nu meer ziet naar de belangen der marktkooplieden, van wier vereeniging hij eere-voorzitter is. In denzelfden toonaard is gesproken door den heer Groeneveld, die het tegenwoordig tarief te hoog acht, maar hij heeft toch indertijd eraan medegewerkt om dit tarief tot stand te brengen. Tegenover de bewering van den heer Groeneveld, dat zij, die zijn voorstel bestrijden, op oneerlijke wijze de markt in den grond willen boren, stelt spreker, dat, waar met groote meerderheid van stemmen het bestaande tarief is vastgesteld, het niet aangaat enkele maanden later te zeggen, dat het weer moet worden verlaagd uit vrees dat anders de markt in den grond wordt gewerkt, maar dat men eerst dient af te wachten hoe de zaak zal loopen. Wat betreft het verband met de tarieven van de andere markten, spreker is daarvan niet zoo goed op de hoogte, maar dit verband ligt er wel in, dat ook van de andere markten, bijvoorbeeld van de veemarkt, de tarieven hier hooger zijn dan elders. In alles moet men hier meer betalen, ook wat de belasting betreft. Waar de heer Sijtsma dat verband ook wel kan zien, begrijpt spreker niet hoe hij zulk een afkeurend oordeel kan hebben over hen, die het bestaande marktgeldtarief willen handhaven. De heer Groeneveld geeft den heer Bergers toe, dat enkele marktkooplieden veel omzetten. Dat zijn echter uitzonderingen, want het gaat den meesten slecht. Naar aanleiding van de mededeeling van den heer Pera, dat het Middenstandscongres had verklaard niet tegen de marktkooplieden te zijn, doch wel uitwassen te willen be strijden, zegt spreker eveneens uitwassen te willen bestrijden, ook die, welke bij de winkeliers bestaan. Door het handhaven van een marktgeldtarief, dat ver gaat boven dat van andere plaatsen, bestrijdt men echter geen uitwassen, doch maakt men een markt onmogelijk. De beraadslaging wordt gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, strek kende om op de desbetreffende adressen afwijzend te beschik ken, wordt met 17 tegen 14 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Witmans, Heemskerk, van den Heuvel, Sijtsma, Eikerbout, mevrouw de StoppelaarZeeman, de heeren van Hamel, van Stralen, mevrouw van Itallie van Embden, de heeren van der Wall, van Rosmalen, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Verwey en mevrouw Dietrich de Rooij. Vóór stemmen: de heeren Coster, Eerdmans, Spendel, Oost- dam, Huurman, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Splinter, Wilbrink, Bergers, Wilmer en Pera. De Voorzitter stelt nu voor om de conclusie sub b van het voorstel van den heer Sijtsma, strekkende om de adressen voor kennisgeving aan te nemen, dadelijk in behandeling te nemen. Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot dadelijke behandeling is besloten, wordt zonder hoofdelijke stemming besloten de adressen voor kennisgeving aan te nemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 14