MAANDAG 21 JANUARI 1924. 13 een plaats aangewezen gekregen, waarvoor hij voor den ganschen dag f 3.50 moest betalen, maar hij wenschte een plaats te hebben, waar hij veel menschen om zich heen kon verzamelen, en daarvoor heeft hij f 14.moeten betalen. Nu kan men in het algemeen 14.voor zulk een man te hoog vinden, maar daar staat tegenover, dat bij de Hoogstraat een standwerker den geheelen dag staat te werken en een plaats van 20 M2. noodig heeft om de menschen te kunnen plaatsen, waarvoor hij f 1.betaalt. Men kan dus eerder zeggen, dat het marktgeld voor standwerkers te laag is. Verder betoogde de heer Groeneveld, dat het verschil tusschen het marktgeld voor een standwerker voor een gewone plaats en de kosten van een abonnement te groot is, maar hij zal zich ook herinneren, dat in de vergadering der Marktcommissie terdege onder de oogen gezien is, dat het verschil zoo groot was. Toen heeft de Directeur van het Marktwezen geadviseerd om aan de standwerkers, die telkens op de markt komen, de menschen die als het ware kleur geven aan de markt door hun wekelijksche komst, tegemoet te komen door hen in de gelegenheid te stellen een voordeelig abonnement te nemeri. Dat is niet noodig en gewenscht voor wat betreft de houders van «vliegende kramen," menschen die telkens met een ander artikel ter markt komen en soms maanden weg blijven. Die menschen houden de markt niet in stand. Als zij een bijzonder artikel hebben, dan komen ze en trachten zij met het noodige lawaai de menschen te trekken en daartoe hebben zij een groote ruimte noodig. Het door den heer Groeneveld genoemd geval van den standwerker met emaille-waren, die een ruimte van 7 M2. noodig had, komt bijna niet voor. Een standwerker heeft in den regel ten hoogste 4 M2. noodig, en wie geregeld de markt bezoeken zijn geabonneerd. Hetgeen die menschen moeten opbrengen is niet zoo zwaar. Tegen betaling van f 3.per dag staan zij een ganschen dag op de markt en dan hebben zij alle gelegenheid om zoo veel mogelijk reclame te maken. Een winkelier in de Haar lemmerstraat bijvoorbeeld, heeft heel wat meer te betalen als hij voldoende de aandacht op zijn zaak wil vestigen, waarbij dan nog komen de andere lasten, waarop hij zit. Wat betreft de quaestie van de belasting, ook in de Markt commissie is in oogenschouw genomen, dat zeker voor 60% de marktkooplieden van elders komen, maar men heeft tevens gezegd: voor een ieder moet er gelegenheid zijn om zijn boterham te verdienen, maar de gemeente moet zich niet speciaal inspannen om hun, die elders wonen, voordeel te bezorgen boven hen, die in de gemeente wonen. Houdt men het marktgeld op een behoorlijk peil, dan hebben noch de kooplieden van buiten noch die uit de stad daartegen iets in te brengen, omdat laatstgenoemden minder bedrijfsonkosten hebben en ook minder belasting hebben op te brengen dan de winkeliers. Spreker vraagt of die kooplieden uit de stad bijzondere voordeelen moeten genieten boven andere medeburgers, terwijl daarbij dan ook tot uiting moet komen, dat men den kooplieden van buiten de gemeente diezelfde voordeelen geeft. Tegenover het argument, dat de markt bezoekers naar de stad trekt en voordeelen aan de stad bezorgt, stelt spreker dat die menschen niet om de Zaterdagavondmarkt naar de stad komen. Spreker, die vele jaren buiten de stad heeft gewoond, weet dat ook reeds in den tijd, toen de Zaterdag avondmarkt niet bestond, de menschen uit de buitengemeen ten den Zaterdag gebruikten om naar de stad te gaan. De veemarkt en de boter- en kaasmarkt hebben in dat opzicht een andere beteekenis, omdat de boeren dan hun waren in de stad brengen en tegelijk hun inkoopen doen. Van de personen, die op Zaterdagmiddag de stad bezoeken, komt geen 5 °/o om de markt. Maar juist aan het feit, dat de buitenmenschen des Zater dags in de stad komen, ontleent spreker een argument om het marktgeld tamelijk hoog te houden. Zaterdag is een gunstige dag voor de markt en dat moet in het marktgeld tot uiting komen, omdat men anders voor de marktkooplie den de concurrentie tegenover de winkeliers, voor wie de Zaterdag eveneens een goede dag is, te gemakkelijk maakt. Bovendien moet men niet vergeten, dat men hier een dubbele markt heeft. Op sprekers vraag aan den Directeur of hij kon aantoonen, dat men in de plaatsen, waar de markt- gelden lager zijn, ook een middag- en avondmarkt heeft, moest hij het antwoord schuldig blijven. Spreker heeft aan getoond, dat dat in verschillende dier plaatsen niet het geval is, o. a. in Hilversum niet, waar men alleen een middagmarkt heeft. Vergeleken bij Hilversum is dan ook het marktgeld te Leiden lager. Men kan het verkeerd vinden twee maal per dag een tarief te heffen, maar er staat tegenover, dat de duur van de markt ook langer is dan b.v. een enkele markt. Ook moet men niet uit het oog verliezen, dat, omdat die markt Zaterdagavond zoo lang duurt, na afloop gemeente werklieden extra dienst moeten doen om de markt op te ruimen, waarmede voor de gemeente kosten gemoeid zijn. Spreker ziet ook in de markt een belang voor de gemeente, maar men moet die zaak toch van alle kanten bezien. Spreker heeft er nog geen spijt van, dat hij tot dit advies heeft medegewerkt, omdat hij nog niet kan inzien, waarom tot verlaging van het marktgeld overgegaan moet worden. Er is op dit oogen blik malaise in alle zaken en ook in die van de marktkooplieden. Het is dus te begrijpen, dat zij er naar streven hunne vaste lasten, waartoe ook het marktgeld behoort, verlaagd te krijgen. Maar het feit, dat het enkelen moeilijk valt om op het oogenblik het tarief te betalen, kan voor den Raad geen aanleiding zijn om in het algemeen het tarief te gaan verlagen. Zoo handelt men ook niet wat betreft retributiën en belastingen. Anderzijds is wel iets te zeggen voor het denkbeeld van den heer Sijtsma, om over eenige maanden nog eens te zien, hoe de toestand op de markt is, en dan naar bevind van zaken maatregelen te nemen. Men kan niet als richtsnoer in deze nemen de enkele markten, die in deze maand hebben plaats gehad en waarbij enkele kramen onbezet zijn geweest. De heer Reimeringer kan na het betoog van den heer Wilbrink met enkele woorden volstaan. Als men zoo de uitingen van de verschillende sprekers hoort, dan zou de indruk gewekt worden, alsof het hier iets nieuws betrof. Dergelijke argumenten zou men kunnen aan voeren, als er een voorstel tot verhooging van het marktgeld was, maar nu niet. Door den vorigen Raad is het tarief na rijp beraad vast gesteld; daarna is er gekomen een verzoek van de markt kooplieden om dat tarief te verminderen, maar daarop heeft de Raad met algemeene stemmen afwijzend beschikt. Welke reden zou er nu zijn om deze zaak opnieuw onder de oogen te zien? Spreker laat daar de quaestie, of het tarief te Leiden al dan niet hoog is. Laat het hoog zijn, maar daartegenover staat, dat alle belastingen hier hoog zijn, en het zou toch niet aangaan om de marktkooplieden een ongemotiveerd laag bedrag te laten betalen, terwijl daartegenover de Leidsche inwroners hooge belastingen moeten betalen. Verlaging van het tarief zou alleen gemotiveerd zijn, als de markt verliep. Dat is het geval niet. Wanneer de markt verliep, zou spreker de eerste zijn om aan te raden bijtijds maatregelen te nemen, maar van dat verloopen is geen sprake, want de marktgelden stijgen. In de maanden December en Januari bij sneeuwval en koude komen de menschen niet in zoo grooten getale, maar in andere maanden is de markt stampvol. Wat het tweede punt, den economischen toestand aangaat, zijn de heeren plus royaliste que le roi, want de marktcom missie schrijft in haar rapport, dat de marktkooplieden met het nieuwe marktgeld, dat aanmerkelijk hooger is dan het oude, genoegen hebben genomen. Als argument voor verlaging van het tarief wordt nu aangevoerd de verslechtering van den economischen toestand, maar deze geldt ook voor de winkeliers. Verlaging van de marktgelden beschouwt spreker als een protectie van de marktkooplieden. De heer Groeneveld begrijpt, dat het Middenstandscongres veel kwaad van de marktkooplieden heeft gezegd dit zit in de concurrentie maar daarmede heeft de Leidsche Raad niets te maken. Stelt men zich op het standpunt van de winkeliers, dan moet men de markt eenvoudig afschaffen, maar het is geen eerlijke manier om door het heffen van een te hoog marktgeld te trachten de markt te doen verdwijnen. Wat de kwestie van het belasting betalen betreft, sluit spreker zich aan bij het betoog van den heer van der Wall. Het gaat niet aan de marktkooplieden extra te belasten in den vorm van een hoog marktgeld. Het argument, dat bij verlaging van het marktgeld voor de algemeene Zaterdagsche markt het verband met de tarieven van verschillende andere markten zou worden verbroken, gaat niet op. Dat verband is verbroken, toen laatstgenoemde tarieven, die 71 en 6 cent bedroegen, op 10 cent zijn gebracht, een verhooging dus met 40 a 70 en de marktgelden voor de Zaterdagsche markt van 6 cent tot 25 cent werden verhoogd, wat beteekent een vermeerdering met 300 Bij aanneming van sprekers voorstel nadert het tarief nog op geen stukken na de vroegere verhouding. Wat aangaat het houden van 1 of 2 markten, door de lokale omstandigheden heeft men te Leiden het bijzondere geval, dat op één dag twee markten op hetzelfde terrein worden gehouden en waarvoor twee marktgelden worden geheven. Men kan veilig zeggen dat de zonderlinge toestand, dat op hetzelfde terrein twee markten gehouden worden waarvoor tweemaal betaald wordt, zoo goed als nergens aangetroffen wordt. De Directeur van het Marktwezen heeft verklaard, dat Leiden bovenaan staat wat betreft de hoogte van het markttarief.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 13