12
MAANDAG 21
JANUARI 1924.
De heer van Rosmalen zegt te zullen stemmen tegen het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
Spreker staat tegenover het voorstel van den heer Groene-
veld niet onsympathiek, maar zal toch liever zijn stem geven
aan het voorstel van den heer Sijtsma, omdat hij veel gevoelt
voor het daarin genoemd overleg tusschen de daarbij betrokken
autoriteiten.
De heer Pera betwijfelt, of de opgaaf van de elders geldende
markttarieven wel geheel juist is. Medegedeeld wordt, dat
het tarief te Delft bedraagt 0,15 per M2., maar volgens de
opgaaf, welke spreker destijds had, was het tarief daar ƒ1.
per 6 M2. en per jaar f 40.Dat maakt een aanmerkelijk
verschil. Het Haarlemsche tarief niet in deze opgaaf ver
meld bedraagt 0,40 per M2. per dag en 16.— per jaar.
Toen in September 1922 deze zaak in de Marktcommissie
behandeld werd, had pas plaats gehad het Congres van den
Neutralen Middenstandsbond te Zwolle, en hetgeen daar be
sproken is heeft wel eenigen invloed gehad op de voorstellen,
welke destijds aan den Raad gedaan zijn.
Die conclusiën luiden:
»1. De markt vervult als factor in het distributieproces
een zeer ondergeschikte rol, voldoet niet aan de eischen der
hygiëne, welke in het belang der volksgezondheid aan haar
gesteld mogen worden, bevordert ongewenschte volksophooping
en de »hetze" tegen den winkelstand.
2. Als instituut ter bevordering van het vreemdelingen
verkeer kan de markt geen groote invloed worden toegekend.
Dit sluit niet uit, dat de markt, mits geleid langs goede
banen, kan medewerken aan de welvaart van de betreffende
gemeente.
3. Het algemeen belang eischt het in 't leven roepen van
een zoodanige regeling, waarbij alle waren-distribuanten naar
evenredigheid bijdragen in de kosten der gemeentehuishouding.
4. Het Congres spreekt als weuschelijkheid uit het verleenen
van steun door het Bondsbestuur in de actie door de plaat
selijke vereenigingen bij de gemeentebesturen ondernomen,
teneinde te geraken tot een betere, voor den middenstand
billijkere, organisatie van het marktwezen.
5. Het marktwezen moet worden gehandhaafd, mits echter
gereorganiseerd iri dezen zin, dat alleen aan bona-fide markt
kooplieden of aan hen, die daarmede zijn gelijk te stellen,
plaatsen worden gegeven en dat de marktkooplieden, ook wat
de belasting betreft, niet boven den middenstand worden
bevoordeeld.
6. Bij het bepalen van de prijzen moet wel rekening gehouden
worden met den toestand, waarin de middenstand, de winkeliers,
ook verkeeren."
Het gaat in het geheel niet op om de eene plaats met de
andere plaatsen te vergelijken. Het bedrag der belasting,
waardoor de winkeliers gedrukt worden, is nog al verschillend,
en men kan gerust zeggen, dat Leiden als zoodanig niet in
een gunstigen toestand verkeert. In een plaats, waar de
winkeliers op lagere lasten zitten, kan ook het marktgeld
lager zijn. Dit is destijds zeer zeker in aanmerking genomen.
Neemt men het zoo op, dat naar willekeur kan worden be
paald welke bedragen zullen worden ingenomen, dan voldoet
men niet aan de eischen, welke gesteld dienen te worden.
Gezien het verleden is het voorzichtig zich aan de bestaande
regeling vast te houden. Men kan gemakkelijk zeggen, dat
de tarieven moeten verlaagd, maar dan loopt men gevaar in
strijd te komen met de verplichtingen, welke het Gemeente
bestuur tegenover de winkeliers in acht heeft te nemen.
De heer Knuttel zegt na de leerzame rede van den heer
Pera gedwongen te zijn iets uitvoeriger te zijn dan in zijn
voornemen lag. Uit die rede heeft spreker geleerd, dat de
tarieven te Leiden inderdaad zeer hoog zijn gesteld en dus
als een soort protectie voor de winkeliers zijn te beschouwen.
In dien indruk is spreker versterkt door de cijfers, door den
heer Pera genoemd, waaruit bleek, dat .de marktgelden zelfs
te Haarlem waar ze hoog zijn, lager blijven dan die te Leiden.
De Voorzitter vraagt, of de dames en heeren weten, of
te Haarlem 40 cent wordt betaald voor één markt dan wel
voor twee. Te Leiden wordt 50 cent betaald voor twee markten,
's middags 25 cent en 's avonds 25 cent. Spreker meent, dat
de marktgelden in verscheidene plaatsen hooger zijn dan te
Leiden.
De heer Knuttel herhaalt, dat hij uit de rede van den
heer Pera en uit de cijfers, door dezen genoemd, den indruk
heeft gekregen, dat hier de bedoeling voorzit om een al te
weelderige ontwikkeling van het marktwezen tegen te gaan
en de winkeliers tegen de concurrentie van de markt te
beschermen. Men moet zich ten deze plaatsen op het stand
punt van den consument. Blijkt inderdaad dat de marktkoop
lieden tegen concurreerender prijzen kunnen leveren dan de
winkeliers, dan is er geen reden om dat aan de groote
meerderheid der bevolking, welke er belang bij heeft, niet
te gunnen en dan is er aanleiding te zorgen, dat de markt
zich behoorlijk kan ontwikkelen.
Waar het belastingargument naarvoren is gebracht, vestigt
spreker er de aandacht op, dat uit de ingekomen adressen
blijkt, dat een groot percentage der marktkooplieden te Leiden
woont. Maar bovendien, zij, die niet te Leiden wonen, betalen
ook in Nederland ergens belasting en de Leidsche kooplieden
zullen zich niet alleen bepalen tot de Leidsche markten, doch
ook markten elders bezoeken
Men heeft hier te doen met een enghartig protectionisme,
waarmede spreker zich niet kan vereenigen. Er is alle reden
het praeadvies van Burgemeester en Wethouders te verwerpen
en het voorstel van den heer Groeneveld of dat van den heer
Sijtsma aan te nemen.
Het zou iets voor hebben om de zaak zoo mogelijk af te
doen en dit zou als een voordeel van het voorstel-Groeneveld
aan te merken zijn.
De Voorzitter doet opmerken, dat de belastingdruk voor
den winkelier niet zoozeer gelegen is in de inkomstenbelasting
dan wel in de personeele belasting; die is voor winkeliers
bijzonder hoog.
De heer van der Wall verschilt van meening met den
heer Pera en meent, dat een gemeente wel degelijk belang
heeft bij een bloeiende markt, en om die te verkrijgen moet
men het marktgeld niet zoo hoog stellen. Een markt brengt
altijd vele buitenmenschen naar de stad en daarvan hebben
onwillekeurig andere neringdoenden voordeel.
Wat betreft de belastingquaestie heeft de heer Knuttel
reeds aangevoerd, dat de Leidsche kooplieden toch ook, even
als de winkeliers, hier in de belasting betalen.
Nu wordt in het praeadvies gezegd, dat de marktkooplie
den reeds in gunstiger positie verkeeren dan de andere win
keliers, aangezien eerstgenoemden voor hunne kramen slechts
marktgeld doch geen huishuur, geen grondbelasting en geen
personeele belasting behoeven te betalen, kosten die wel op
de andere winkeliers rusten. Dat is zoo, maar daartegenover
staat dat de marktkooplieden de volle personeele belasting
betalen, terwijl de wet voor winkels toestaat een reductie
van der belastbare huurwaarde.
Spreker meent met den heer Knuttel, dat het argument
van de belasting hier buiten beschouwing kan blijven en
verklaart tegen het praeadvies te zullen stemmen.
De heer van Hamel vraagt, of er onder de marktkooplieden
ook niet winkeliers zijn. De concurrentie, die zij zoogenaamd
aan de winkeliers aandoen, doen zij in zekeren zin zich zelf
aan. Spreker zou wel eens onderzocht willen zien, hoeveel
marktkooplieden tevens winkeliers zijn en dan heetenconcur
rentie aan te doen aan de andere winkeliers, die niet op de
markt komen.
De heer Wilbrink deelt mede, dat bij het vaststellen van
het advies der Marktcommissie in de eerste plaats deze
gedachte heeft gegolden, dat het tegenwoordig marktgeld-
tarief nog maar zeer kort in werking is. Verleden jaar is het
vastgesteld en daarna is nog een wijziging aangebracht, ten
einde de betaling van de jaartarieven wat gemakkelijker te
maken.
De Marktcommissie is van de gedachte uitgegaan, dat het
beter was eens een goed jaar af te wachten om te zien hoe
de zaak zich zou ontwikkelen. Dat men met lage tarieven
een bloeiende markt zou krijgen, staat nog niet zoo vast.
Waar indertijd met tamelijke eenstemmigheid in den Raad
is besloten tot verhooging der tarieven, omdat men ze veel te
laag vond, kan spreker zich niet goed indenken, dat thans
van alle kanten oppositie wordt gevoerd. Gevaar voor het
verloopen van de markt bestaat niet volgens het oordeel van
den Directeur van den Markt- en Havendienst, wiens advies
de Marktcommissie heeft ingewonnen. De ontvangsten blijven
namelijk dezelfde. Dit argument kan dus worden ter zijde
gesteld.
Uit een onderzoek, door spreker ingesteld, is hem gebleken,
dat in den tijd, toen het markttarief 6 cent per Meter was,
eveneens in Januari plaatsen onbezet waren. Het behoeft dus
niet te verwonderen, dat bij de tegenwoordige ongunstige
weersgesteldheid de markt ook niet vol staat, en daaruit mag
niet worden geconcludeerd, dat de markt ten gronde zal gaan.
Volgens het advies van den Directeur van den Markt- en
Havendienst bloeide de markt nog in de maand October. Op
het minder bezet zijn van de markt in deze maanden mag
men niet een voorstel tot verlaging der tarieven baseeren.
Met het speciale geval, door den heer Groeneveld genoemd,
dat een standwerker het was iemand, die in emaille-waren
handelde voor een plaats f 14.moest betalen, is onder
de Raadsleden ook erg geschermd en daarom wil spreker het
tot zijn ware proportiën terugbrengen. Die man had eerst