256
MAANDAG 17 DECEMBER 1923.
De heer Sijtsma, zegt spreker, kan de antwoorden op zijn
vragen in de stukken vinden. Vijftien a twintig menschen
kunnen worden uitgezonden en de zekerheid, welke Burge
meester en Wethouders hebben, is, dat de emigranten een
polis van levensverzekering moeten hebben gesloten, welke
over tien jaren afloopt en welke op 1000.— is gesteld, opdat,
ingeval de menschen in Canada komen te overlijden, hun
nabestaanden een vergoeding krijgen.
De heer van Stralen wil deze zaak door de Regeering laten
regelen. Dat klinkt in zijn mond eenigszins vreemd, want in
den regel wil hij de gemeente laten voorgaan. Hier hebben
wij nu eens iets, waarin het initiatief van de gemeente uitgaat,
en nu is het weer niet goed.
Nu maakt de heer van Stralen er zich bezorgd over, dat
de emigranten het niet in Amerika zullen uithouden, maar
spreker maakt er zich niet bezorgd over, dat zij dan niet
kunnen terugkomen. De door spreker ingewonnen informatie's
luiden, dat, als de menschen goed willen, zij in betrekkelijk
korten tijd wel zooveel kunnen verdienen dat zij terug kunnen
komen, indien het noodzakelijk is. Spreker beveelt daarom
het voorstel met warmte aan.
Waar de heer van Eek heeft gevraagd of door dezen maat
regel niet andere maatregelen tegen de werkloosheid zullen
worden achtergesteld, deelt spreker mede, dat hij te dien
aanzien steeds diligent blijft, zoodat ook andere maatregelen
bestudeerd zullen worden en zoo mogelijk toegepast.
De heer Spendel brengt den Wethouder hulde voor dit
voorstel, waardoor ondernemende menschen in de gelegenheid
kunnen worden gesteld eerlijk hun brood te verdienen, en hij
waardeert het, dat er aan gedacht is om bij eventueel over
lijden de betrekkingen te doen deelen in het restant van de
verzekering. De waarborgen zijn voldoende en daarom kan
spreker het voorstel van Burgemeester en Wethouders steunen.
De heer van Stralen zegt, dat het den heer Sanders niet
had behoeven te verwonderen, dat spreker nu het initiatief
wil laten uitgaan van de Regeering. Spreker stelt zich op
het standpunt, dat maatregelen tegen de werkloosheid te nemen
een taak is van de Regeering in de eerste plaats. Deze zaak
gaat echter uit van particulieren en spreker zou willen weten
hoe de betrokken personen daarover denken. De arbeidsvoor
waarden zijn volgens den overgelegden staat wel goed en de
loonen zijn tamelijk hoog, maar er staat niet bij hoe het daar
met den levensstandaard is vergeleken bij dien hier te lande.
Bovendien is het spreker opgevallen, dat die menschen, onge
acht welke maatschappelijke functie zij bekleeden, verplicht
zijn het eerste jaar bij een farmer te gaan werken, terwijl
de loonen in den landbouw, vergeleken bij die in andere be
drijven, laag zijn. Het eerste jaar zullen zij wel niet zooveel
verdienen als hun in dit praeadvies wordt voorgespiegeld,
terwijl bovendien het gevaar bestaat, dat er, als er alleen
gebrek bestaat aan landbouwende krachten, pressie op hen
zal worden uitgeoefend om in den landbouw te blijven, al
gaan zij liever in hun eigen vak over.
De heer Sanders zegt, dat het levensonderhoud ongeveer
li of 2 maal zooveel kost als hier, dus niet in verhouding
tot het meerdere loon, dat er wordt verdiend. Men is daar
voordeeliger uit.
De loonen in den landbouw lijken lager dan die in de
industrie, maar in den landbouw krijgt men boven dat loon
nog kost en inwoning.
Wat betreft het bezwaar van den heer van Stralen, dat
de menschen gedwongen worden om zich aan den landbouw
te wijden, herhaalt spreker dat niemand gedwongen wordt,
maar men weet tevor en, als men naar Canada gaat, dat men
niet kan slagen of men moet eerst in den landbouw werk
nemen. Dat is om aan de gewoonten te gewennen en om de
taal te leeren. Nu heeft men daar geen landbouwkennis noodig
als hier, omdat het landbouwbedrijf daar bijna geheel een
machinaal bedrijf is. Metaalbewerkers zullen, naar spreker
meent, uitstekend geschikt zijn om het landbouwbedrijf daar
te voeren, want men gebruikt daar machines bij het maaien,
het ploegen, het dorschen enz.
Er komt bij, dat in Canada behoefte bestaat aan arbeiders
in de metaalindustrie, welke daar een groote vlucht neemt,
zoodat de menschen, als zij eenmaal de gewoonten en de taal
kennen, in die industrie zeker werk zullen vinden.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
(De heer Wilbrink was inmiddels ter vergadering gekomen.)
XV. Interpellatie van den heer Sijtsma, in zake de benoe
ming van tijdelijke ambtenaren.
De heer Sijtsma zegt, dat zijn vraag aldus luidt:
Naar welken maatstaf heeft de benoeming van tijdelijke
ambtenaren en beambten plaats en welken maatstaf heeft in
het bijzonder gegolden bij de aanstelling van tijdelijke schrijvers
op het bureau van den Burgerlijken Stand?
Aanleiding tot het stellen van die vraag heeft hem gegeven
de benoeming van tijdelijke schrijvers op het bureau van
den Burgerlijken Stand. Aan een jongmensch, dat op een
kantoor werkzaam is geweest en het diploma-Mercurius bezit,
werd, toeif hij zich als sollicitant kwam aanmelden, gevraagd
of zijn vader ook verdiende. Toen hij in bevestigenden zin
antwoordde, werd hem gezegd: wij zullen u niet kunnen
helpen, want wij nemen bij voorkeur werkloozen en menschen,
die op wachtgeld staan.
Spreker vond dat uitstekend, maar later vernam hij dat het
anders geloopen was en dat geeft spreker aanleiding tot de
vraag of hij al dan niet gelijk heeft. Spreker heeft een geheele
lijst van benoemde personen, die niet tot de genoemde cate
gorie behooren, en waaronder hij kan noemen ten eerste een
17-jarige dochter van een gemeente-ambtenaar, ten tweede
een jufïrouw, die nooit anderen arbeid verricht en die dus
niet werkloos was, ten derde een juffrouw, die slechts korten
tijd aan de coöperatieve keuken werkzaam was en die bij
haar zuster inwoont, ten vierde een persoon, die niets uit
voerde en toch altijd kon leven, ten vijfde een stucadoors-
patroon, wiens zoon ambtenaar is ter Secretarie, ten zesde
een jufïrouw, die bij haar vader inwoont, die magazijnmeester
is en een behoorlijk salaris geniet en wiens huishouding zij
waarneemt, ten zevende een gepensionneerde van de gasfabriek
en ten achtste een gepensionneerd bode van het Stadhuis,
die koster is van de Luthersche kerk en die een inwonende
zoon en twee inwonende dochters heeft, die ook geld ver
dienen. Spreker heeft toen zijn onderzoek ook uitgestrekt
over andere diensttakken en is toen bijvoorbeeld gewaar
geworden, dat bij het Burgerlijk Armbestuur is benoemd
een gepensionneerd majoor met een pensioen van 2800.
die bovendien werkzaamheden vervult in den dienst van
schoolbesturen, waaraan 1000.— wordt verdiend, en die dus
alles behalve werkloos is. Verder is op het bureau van de
Crisiscommissie al jaren werkzaam een onderwijzer met een
goed salaris, die het werk in zijn vrijen tijd doet. Spreker
vraagt, waarom men voor zulk werk geen menschen neemt,
die op wachtgeld zijn gesteld. Spreker hoopt in deze een
bevredigend antwoord te krijgen.
De heer Reimeringer deelt mede, dat het personeel is aan
gesteld door den hoofdambtenaar van het bureau in overleg
met spreker. Voor de hier besproken betrekkingen kwamen
er zeer veel sollicitanten. Spreker heeft zich toen afgevraagd
door welk richtsnoer de belangen van de gemeente en speciaal
die van den dienst bij den burgerlijken stand het best konden
worden gediend.
Waar de inrichting van de registers van groot belang is,
omdat zij bij tal van zaken, als processen, echtscheidingen
enz., worden geraadpleegd, kwam spreker tot de conclusie
dat het een zeer minutieus werk zou zijn en dat keurig net
schrift en accuraat werk de hoofdzaak waren. Als maatstaf
bij de aanstelling is dan ook aangelegd: keurig schrijven,
uiterst accuraat zijn en netjes werken. De ambtenaar deelde
spreker mede, dat hij vijf personen wist, die aan deze eischen
volkomen beantwoordden. Die vijf personen zijn allereerst aan
gesteld en vormden een zoogenaamde kern. Daarna is er na
ijverig wikken en wegen uit de overige sollicitanten een
keuze gedaan, terwijl er een reserve-lijst is aangelegd en tot
voorloopige aanstelling van eenige personen overgegaan om
bij eventueele ongeschiktheid van aangestelden dadelijk plaats
vervangers bij de hand te hebben.
Vijftien personen zijn ten slotte aangesteld en daaronder
waren tien werkloozen.
De heer Kooistra is op grond van verkregen inlichtingen
tot de conclusie gekomen, dat bij de benoeming van die
tijdelijke ambtenaren niet is gehandeld zooals er zijns inziens
had gehandeld moeten worden. Nu doen Burgemeester en
Wethouders in dit opzicht wat zij willen, wat de Raadsleden
ook zeggen, maar toch wil spreker over deze kwestie iets in
het midden brengen. Hij keurt het af, dat voor de aanstelling
van deze ambtenaren niet gebruik is gemaakt van de Arbeids
beurs, een gemeentelijke instelling, bij welke zich werkloozen
hebben aangemeld, die in optima forma kantoorbedienden zijn.
Volgens den Wethouder is als maatstaf aangelegd: mooi
schrift, accuraatheid en zeer netjes werken. Nu kan men
mooi schrift bij de aanstelling beoordeelen, maar of iemand
accuraat werkt blijkt pas als hij in dienst is. Zooals spreker
vernomen heeft, werd ook als eisch gesteld eenige bekendheid
met het kaartsysteem, maar er zijn menschen aangesteld, die
van het kaartsysteem niet op de hoogte waren.
Spreker meent, dat bij dergelijke gelegenheden in de eerste
plaats werkloozen moeten worden te werk gesteld. Hij meent