270
MAANDAG 17
DECEMBER 1923.
hieromtrent veel gezegd, dat de vrucht is van een gezond
verstand en dat men eerlijkheidshalve moest beaijaen.
Spreker meent duidelijk te hebben aangetoond, dat, als de
Raad de uitgaven niet beperkt tot de geraamde inkomsten,
of de verschillende voorstellen tot beperking der inkomsten
aanneemt, er minstens een tekort van een millioen op den
gewonen dienst zal ontstaan.
Wat de kapitaalspositie van de gemeente betreft, deze is op het
oogenblik gunstig te noemen; de schulden worden door de waarde
van de bezittingen, waarvoor zij zijn aangegaan, hetgeen blijkt uit
het bedrag van de verzekering tegen brandschade, ruim gedekt.
Bij een faillissement zouden de crediteuren er zeer zeker goed uit
komen, want er is eene groote overwaarde boven de 100 Maar
als men vroeg of laat de gewone uitgaven niet meer kan betalen
uit de gewone inkomsten en men moet gaan leenen om de gewone
uitgaven te betalen, dan is dat het begin van het einde. Niemand
zal vrijwillig meer naar Leiden willen komen, als hij hier 50
van zijn inkomen aan belasting moet betalen. Men kan de belas-
tingschroef wel steeds aandraaien, maar dan verlaten de menschen
zooveel mogelijk de gemeente en ook niemand solliciteert
naar een betrekking te Leiden. Er wordt dikwijls gescholden
op kapitalisten door velen, die uit allerlei ambten en betrek
kingen als Kamerlid, bezoldigd bestuurder enz. een groot
inkomen hebben weten te veroveren, soms wel tot ƒ20.000.—
toe, en die dus geldelijk heel wat krachtiger dan kapitalisten zijn.
Wanneer men hiertoe komt, dat alleen Staat en Gemeente kapi
taal mogen hebben en verder niemand en dat men niets mag be
sparen, dan wordt de geheele maatschappij doodarm. Daar
entegen zijn er ethische factoren, die voortdurend zullen
blijven bestaan. Zoo zal ten eeuwigen dage bij den mensch
wel het egoïsme blijven bestaan, nl. om in de eerste plaats
te zorgen voor zich en zijn gezin. Zeker, er bestaan uitwassen,
zooals de wijze, waarop de O.W.'ers in den oorlogstijd geld
hebben verdiend, maar toch moet er gespaard worden, anders
worden zij, die ondersteuning behoeven, de dupe.
De heeren van Eek en Knuttel spreken te veel in het
algemeen en over de toekomstige maatschappij en verliezen
de nuchtere werkelijkheid te veel uit het oog. Zoolang spreker
Burgemeester van Leiden is, heeft hij te zorgen voor een
sluitende begrooting, waarvoor de heer van Eek hem trouwens
hulde heeft gebracht.
Spreker kan den heer van Eek niet toegeven, dat de over
heidstaak moet worden uitgebreid. Het is zeer goed mogelijk
en reeds dikwijls bewezen, dat particulieren dikwijls beter in
staat zijn voor iets te zorgen dan de overheid, welke vaak,
hetzij de productie, hetzij de distributie duurder maakt, waar
door de maatschappij verarmt.
De heer van Eek heeft voorts betoogd, dat de gemeente
Leiden bestuurd wordt zooals slechts een klein deel der
burgerij zou wenschen. Het is nu wel gemakkelijk om te
zeggen, dat de massa dit of dat wil, maar waar Burgemeester
en Wethouders de gemeente moeten besturen met een Gemeente
raad, gekozen op grond van het algemeen kiesrecht voor
mannen en vrouwen en op den grondslag van evenredige
vertegenwoordiging, ziet hij niet in, waarom de gemeente
zou worden bestuurd overeenkomstig de wenschen van een
klein deel der burgerij. Integendeel, mocht deze begrooting
worden aangenomen, dan heeft het bestuur plaats zooals de
meerderheid der burgerij het wenscht. Spreker eerbiedigt
altijd den uitslag der verkiezingen en treedt steeds onpartijdig
op; niemand kan hem van het tegendeel beschuldigen.
Wat het in het leven roepen van nieuwe gemeentebedrijven
nog aangaat, al was spreker er voor, dan zou zijns inziens
een belemmering daartegen zijn gelegen in de omstandigheid,
dat volgens de opvatting van den heer van Eek en anderen,
de gemeente geen winst daaruit mag maken.
Men wil eigenlijk van alle bedrijven coöperatie's maken,
terwijl spreker wil, dat de gemeentebedrijven korren ten
vöordeele van de gemeenschap. Wat zou er voor de gemeente
voor voordeel in gelegen zijn, om, zooals de heer van Eek
c. s. wil, zonder winst allerlei winkels te exploiteeren, waarbij
alleen degenen, die er koopen, gebaat zijn? De bedrijven zijn
geen verbruiksvereenigingen, maar instellingen, waarmede
de gemeente ook winst mag behalen, mits bij monopolisti
sche bedrijven de prijzen behoorlijk zijn; bij niet monopo
listische bedrijven wordt men wel gedwongen tegen concur-
reerende prijzen te leveren.
De andere wenschen, die de heer van Eek op dit punt
te berde heeft gebracht, zullen door de Wethouders wel
worden beantwoord.
Wat het voorstel van den heer van Eek betreft ten aanzien
van het mogen houden van optochten zonder vergunning
van den Burgemeester enz., het verbaast spreker zeer, dat de
heer van Eek dit weer te berde brengt. Spreker heeft het
genoegen met den heer van Eek in de Commissie voor de
Strafverordeningen te zitten en de heer van Eek weet dus,
dat, om veranderingen aan te brengen in een strafverorde
ning, in casu de verordening op de Straatpolitie, deze volgens
de Gemeentewet moet worden voorbereid door de Commissie
voor de Strafverordeningen. Wil spreker wijziging van deze
strafverordening, dan moet hij voorstellen, dat de Gemeen
teraad de wenschelijkheid tot wijziging dier verordening uit
spreekt en de Commissie voor de Strafverordeningen uitnoo-
digt een desbetreffend voorstel aan den Raad aan te bieden.
Wat het houden van optochten, meetings enz. met muziek
en banieren op Zondag betreft, ook hieromtrent is kort ge
leden een voorstel van den heer van Eek behandeld. Het
heeft geen zin hierover thans weer praeadvies uit te brengen.
De heer van Eck meent, dat een Raadslid toch ten allen
tijde het recht heeft om voorstellen in te dienen, die om
praeadvies naar de Commissie voor de Strafverordeningen
kunnen worden gezonden.
De Voorzitter zegt, dat dit onderwerp pas anderhalf jaar
geleden is behandeld.
De heer van Eck wil het nu weer behandelen, nu er een
nieuwe Raad is gekomen.
De Voorzitter meent, dat men nuttiger werk kan doen
dan telkens weer dezelfde zaken behandelen. Op die wijze
kan men niet tot bezuiniging komen door vermindering van
het aantal ambtenaren.
De heer van Eck laat zich het recht om voorstellen te
doen niet ontnemen.
De Voorzitter zegt, dat hij daartegenover het recht heeft
voor te stellen dit voorstel niet te verzenden naar de Com
missie voor de Strafverordeningen.
De heer van Eck zou dat onbehoorlijk vinden.
De Voorzitter antwoordt, dat het geen nut zou hebben,
omdat deze kwestie pas uitvoerig is behandeld en een voor
stel van den heer van Eck toen met groote meerderheid van
stemmen is verworpen.
De heer van Eck vindt dat een zonderlinge opvatting.
De heer Knuttel zegt, dat dat in den ouden Raad was,
die anders was samengesteld.
De Voorzitter acht het overbodig telkens weer met al
die oude voorstellen terug te komen.
De heer van Eck doet opmerken, dat hij het recht heeft
voorstellen in te dienen en de Voorzitter hem niet kan
kapittelen, omdat hij met dit voorstel komt.
De Voorzitter antwoordt, dat hij het recht heeft den
Raad te adviseeren dat voorstel te verwerpen. Hij begrijpt
niet, hoe de heer van Eck er zooveel tijd mede zoek kan
maken.
De heer van Eck vindt het een belangrijke zaak.
De Voorzitter vermoedt, dat de heer van Eck er het
volgend jaar weer mede zal komen.
De heer van Eck zegt, dat nog niet te weten.
De Voorzitter adviseert dan op de gronden, indertijd uit
voerig door Burgemeester en Wethouders in hun praeadvies
uiteengezet, het voorstel en de motie van den heer van Eck
te verwerpen.
Het gaat niet aan om een voorstel, dat kort geleden is
verworpen, nu weer te verwijzen naar de Commissie voor
de Strafverordeningen en omtrent de motie wederom praead
vies uit te brengen.
De heer van Eck zegt, dat die motie is verworpen met
slechts één stem meerderheid.
De Voorzitter geeft dat toe, maar hij ziet er het nut niet
van in om een dergelijke motie opnieuw voor te stellen. De
zaak is indertijd van alle kanten bekeken en spreker begrijpt
niet, hoe men van Burgemeester en Wethouders kan ver
wachten, dat zij iets zullen doen tegen de wet in.
De heer van Eck zegt, dat dit in meer plaatsen gebeurt.
De Voorzitter wijst er den heer van Eck op, dat deze bij
het aanvaarden van zijn lidmaatschap van den Raad de belofte
heeft afgelegd de wetten des Rijks te zullen helpen handhaven.
Ook spreker heeft een dergelijken eed afgelegd en moet dus
dienovereenkomstig handelen.