MAANDAG 17 DECEMBER 1923. 269 niet in overeenstemming zijn met de tijdsomstandigheden. Spreker is van een tegenovergesteld gevoelen. Er is niemand in den Raad, die niet gaarne zou willen, dat men veel royaler kon zijn, o. a. bij de bedeeling, maar hetgeen thans wordt voorgesteld is het uiterste waartoe men kan gaan. Burgemeester en Wethouders zouden volgens den heer van Eek geen open oog hebben voor de belangen der massa, maar het is slechts de vraag, hoe men die belangen der massa het best zal behartigen en dan staat het voor spreker en voor velen met hem vast, dat Burgemeester en Wethouders door de wijze, waarop zij deze begrooting hebben ingekleed, op de meest uitnemende wijze hebben gehandeld en dat de verwezenlijking van hetgeen de heer van Eek wil voor de massa een ramp zou worden. Men zou, handelende naar den wensch van den heer van Eek, een oogenblik wat geld kun nen rondstrooien en de massa zou korten tijd kunnen grab belen en profiteeren, maar hoe lang zou dat duren De heer van Eek zegt: kost wat het kost, het moet! Ja, men kan het geld van hen, die nog wat bezitten, wel afdwingen, maar als zij ook verarmd zijn, dan treedt een algemeene toestand van armoede in. Geen land, geen gemeente kan bestaan en groeien en bloeien zonder kapitaal. Als men zegt, dat bier of daar het kapitaal is opgeruimd, dan is dat slechts een verplaatsing van kapitaal. Het kapitaal moet er blijven en een verdeeling ervan is noodig de een zal meer, de ander minder hebben anders krijgt men nooit een goeden toestand. De heer van Eek acht het noodzakelijk, dat de gemeenten gezamenlijk optreden en het Rijk dwingen datgene te doen wat men noodig oordeelt, maar het is algemeen bekend, dat het Rijk op dit oogenblik straatarm is. En wat wil men dan van dat arme Rijk halen Wie dat even nagaat zal moeten erkennen, dat elk beroep op de rijks financiën waardeloos is. Burgemeester en Wethouders hebben echter wel oog voor dezen toestand, en daarom zijn zij bij het opmaken der begrooting een anderen weg gevoigd. Men spreekt van een nieuwe maatschappij, doch spreker meent, dat men dan eens moet kijken naar de twee rijken, waar men zulk een maatschappij heeft gegrondvest. Deze geven ons niets anders te zien dan armoede en ellende en als men dat ziet, hoe kan het dan iemand bekoren om in die richting te sturen? De heer Knuttel beweert, dat het in Rusland zulk een uit nemende toestand is. Daar zijn nu de staatsinstellingen zooals hij die wenscht, maar ziet het er daar werkelijk nu zoo rooskleurig uit? Spreker gaat toch ook wel met eenige nauwkeurigheid na wat in het buitenland gebeurt, maar wat hij te weten komt omtrent Rusland vindt hij zoo bedroevend, dat de schrik hem om het hart slaat bij de gedachte, dat hier zulke toestanden zouden heerschen. Het eenige wat in Rusland uitstekend schijnt te zijn is het leger, terwijl men nu ook begonnen is met het maken van een uitnemende vloot, ook een lucht vloot. Men schijnt dus te willen vechten. En dat, terwijl men elders, ook hier, van revolutionairen kant opkomt tegen militairisme, terwijl hier bijvoorbeeld maar een klein leger is. in Duitschland heeft men wel geen groot leger, maar men jammert dan ook over de machteloosheid. Wanneer men dit alles weet is het voor spreker onbe grijpelijk, hoe verstandige menschen met dit alles voor den dag durven komen. Spreker vraagt, of de ondervinding dan nu nog niet voldoende heeft geleerd, dat die beweging ten verderve voert en ook over de volksmassa het grootste onge luk brengt. Een kort woord over de Zondagsheiliging, waartegen nog al te keer wordt gegaan. Yoor hen, die de Christelijke be ginselen zijn toegedaan, is de Zondagsheiliging een hoog ernstige zaak. Zij gevoelen niet alleen de behoefte om den Zondag te heiligen, maar de Zondagsheiliging heeft voor hen ook een algemeene beteekenis in dien zin, dat, als er gehoor zaamheid is op dit terrein aan datgene wat God beveelt, daaraan een zegen verbonden zal zijn voor het geheele volk. Wie als Christen nalaat daarvoor te ijveren, is ten hoogste schuldig en heeft daarvoor het oordeel Gods af te wachten, gedachtig aan het woord reeds in de hooge oudheid van Gods wege gesproken: »Tot de wet en tot de getuigenis! Zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben." Wat de heer Witmans over de democratie heeft gezegd, laat spreker op zijn plaats. Spreker kan niet anders dan hem bij links indeelen, waar hij krachtens zijn beginselen thuis behoort. Wat de bezuiniging betreft, gelooft spreker, dat men de salarissen zal moeten verminderen, omdat de salarissen van het gemeentepersoneel staan verre boven die, welke in het algemeen in de samenleving worden betaald. Kunnen zij later weer worden verhoogd, dan zal spreker de eerste zijn om daartoe mede te werken. Den noodtoestand in aanmerking genomen, welke o. a. hieruit blijkt, dat op dit oogen blik het gemiddelde inkomen slechts ongeveer f 30.be draagt, moet men waarlijk wel de verplichting gevoelen voor het gemeentebestuur om ten aanzien van de loonen den middenweg te bewandelen. Mevrouw van Itallie, die er zich op heeft beroemd altijd voor de werkverschaffing te hebben gestreden, herinnert spreker er aan, dat hij eens een voorstel van haar op dit gebied heeft bestreden en haar toen er attent op heeft ge maakt, dat het voordeel, dat de werkloozen ervan zouden hebben, op verre na niet evenredig zou wezen aan den groo- ten schuldenlast, welken de gemeente daardoor op zich zou laden. De gemeente moet de rente van de benoodigde kapi talen opbrengen en men weet niet waar het eind is, maar dat men op die wijze zijn ongeluk tegemoet gaat, is zeker. Spreker is dus Burgemeester en Wethouders dankbaar voor de samenstelling der begrooting en spreekt de hoop uit, dat de uitgaven niet zullen worden vermeerderd door aanneming van voorstellen. De heer Baart wenscht te spreken over het georganiseerd overleg bij de politie. Zooals bekend is, is de politie van het georganiseerd overleg uitgesloten en bestaat er voor die groep arbeiders een dienstcommissie. Spreker heeft de vraag gesteld, of het niet mogelijk is dat ook de politieagenten worden opge nomen in het georganiseerd overleg, maar tot zijn verwondering heeft spreker ten antwoord gekregen, dat dit niet mogelijk is, omdat dit niet behoort tot de competentie van den Raad. Nu heeft spreker een onderzoek ingesteld naar den toestand in andere plaatsen, en is hem gebleken, dat bijvoorbeeld te Yelzen, Deventer en Arnhem de politieagenten wel in het georganiseerd overleg zijn opgenomen. Spreker vraagt, waarom dat dan hier niet mogelijk is. Er is nu alleen een adviescommissie, waarvan niet veel invloed uitgaat, en waarin de agenten niet voldoende hun rechten naar voren kunnen brengen. Spreker geeft daarom het College van Burgemeester en Wethouders in overweging om deze zaak nader onder de oogen te zien, in de hoop dat zij dan met een ander voorstel zullen komen. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders zul len beantwoorden wat voor beantwoording vatbaar is. Op politieke beschouwingen en beschouwingen over de Wethou derskeuze zal spreker niet ingaan, evenmin als op de be schouwingen van de beide eerste sprekers, die in het algemeen gesproken hebben over de naar hunne meening meest gewenschte samenstelling van een begrooting van een Neder- landsche gemeente in het begin der twintigste eeuw. Spreker begrijpt echter niet, hoe deze heeren, rekening houdende met de werkelijkheid, de begrooting wel samengesteld zouden willen zien. Er is nu al een tekort op den gewonen dienst van drie ton, tot dekking waarvan een gedeelte van het te verwachten batig saldo over 1923 is bestemd, dat eigenlijk ten goede moet komen aan het dienstjaar 1925. Niettegen staande dit tekort wil men hier ook nog de inkomsten besnoeien. In andere gemeenten juicht men, omdat de ge meentebedrijven winst opleveren bij niet te hooge prijzen, maar hier wil men, zooals de heer van Eek, in het geheel geen winst uit de bedrijven halen. Een ander wil de zakelijke belasting op het bedrijf afschaffen, terwijl de heer van Eek weer de belasting op tooneelvertoo- ningen en andere vermakelijkheden en de inkomstenbelasting verminderd wil zien. Zooals spreker reeds zeide, er is al een tekort van drie ton, dat bij schrapping van de posten retri butie en winst van de Gas- en Electriciteitsfabrieken van 372 ton zou stijgen tot 67a ton; gaat ook de zakelijke belasting op het bedrijf als bron van inkomen voor de ge meente verloren, dan wordt dat tekort llU ton. Neemt men verder in aanmerking, dat de door den heer van Eek ge wenschte verhooging van den aftrek voor noodzakelijk levens onderhoud met f 200.ook al een mindere opbrengst geeft, dan zou het tekort op den gewonen dienst stijgen tot 1 millioen. Nu wil de heer Knuttel maar uitgeven, totdat het geld op is, maar dit zou spoedig het geval zijn en dan is het de vraag of de menschen, die onderstand noodig hebben, er beter aan toe zouden zijn, zelfs in de nieuwe maatschappij, die de heer Knuttel zich denkt. Bij de rekening hebben de dames en heeren kunnen zien, dat er reeds ruim 41/* millioen voor buitengewone werken moet worden geleend. Van dit bedrag, dat nu wel tegen de 6 millioen zal loopen, is reeds 3 millioen uitgegeven. Komt men bovendien op den gewonen dienst tot een tekort van 1 millioen, zoodat de belasting tot dekking van dit tekort en voor betaling van rente en aflossing van het eenmaal te leenen bedrag moet worden verhoogd, dan zullen de menschen met hooge inkomens de gemeente verlaten en blijven alleen de kleine inkomens over. Houdt men de financiën niet gezond, dan benadeelt men de menschen, die ondersteuning moeten hebben; men kan hen wel met mooie beloften paaien, maar de zaak is of men deze beloften wel kan nakomen. De heer Pera, om wiens woorden men heeft geglimlacht, heeft echter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 21