266 MAANDAG 17 DECEMBER 1923. loosheid, maar in het laatste jaar kan men juist een toename daarvan constateeren. Nu hebben de werken, totnogtoe door Burgemeester en Wethouders aan de orde gesteld, meer speciaal werk verschaft aau één categorie van arbeiders, namelijk die in de bouwvakken, en, als nu waar was wat Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij in deze zaak toch zooveel doen, dan zou dat uit de cijfers moeten blijken. Het tegendeel is echter het geval. Spreker zal dat aantoonen. Op 20 December 1922 bedroeg het aantal werklooze bouwvakarbeiders 297 en op 13 December 1923 was dat aantal 369, dus een toename, waaruit blijkt, dat de uitgevoerde werken weinig hebben medegewerkt tot bestrijding der werkloosheid. Ook de percentage's der werklooze arbeiders zijn zeer sterk toegenomen. Die percentage's bedroegen respectievelijk in October 1922 en in October 1923: voor de bouwvakarbeiders 9.7 en 17.1, voor de fabrieksarbeiders 9 en 15.3, voor de sigarenmakers 22.6 en 26.8, voor de textielarbeiders 12 en 17.3, voor de kleermakers 1.3 en 6.2 en voor de metaalbe werkers 20.5 en 26.8. Dit wijst er op, dat de genomen maat regelen ter leniging van de werkloosheid nog weinig effect hebben gehad. Spreker heeft nog een staatje, waaruit blijkt, dat de uit gevoerde plannen ook geen invloed hebben gehad op het regelmatig op- en neergaan van de werkloosheid 's zomers en 's winters. Dit staatje luidt als volgt: 1922. Jan. April. Juli. October. aantal werkloozen: 1242 712 863 886 aantal werklooze dagen: 18876 15071 16441 14990 1923. Jan. April. Juli. October. aantal werkloozen 1294 1050 1002 1025 aantal werklooze dagen 23255 19812 18237 18234 Deze cijfers hebben alleen betrekking op de georganiseerden. Uit dit alles trekt spreker de conclusie, dat hetgeen totdus- verre op het gebied der werkloosheid is gedaan, van weinig beteekenis is geweest en dat andere middelen moeten worden toegepast, wil men het aantal werkloozen doen afnemen. Burgemeester en Wethouders hebben op dit gebied de critiek altijd teruggewezen. Verleden jaar hebben zij dat nog duidelijk te kennen gegeven. Het is eigenaardig, dat in den loop van het jaar Burgemeester en Wethouders door den Minister op de vingers zijn getikt wat betreft hun houding tegenover de werkverschaffing. De Minister heeft in een schrijven aan het gemeentebestuur geconstateerd, dat Leiden weinig aan werkverschaffing heeft gedaan, en hij wijst er op, dat steun voor werkloozen van Rijkswege alléén gegeven wordt op voorwaarde, dat eerst al het mogelijke tot werkverschaffing is gedaan. Het blijkt dus wel, dat in deze niet al het moge lijke gedaan is. Nu zullen Burgemeester en Wethouders wijzen op zaken, die door den Raad zijn afgewezen; spreker noemt als zoodanig de demping van de Mare. Spreker vindt het jammer, dat dit voorstel is afgewezen, en maakt er den Wethouder een verwijt van dat hij dergelijke voorstellen zoo slap verdedigt. Toen bijvoorbeeld het voorstel tot verbetering van het Delftsche Jaagpad aan de orde kwam, had de heer Knuttel de gelukkige ingeving, dat de schoonheid er door werd aangerand; hij stelde voor, dat werk niet uit te voeren, en de Wethouder, die het voorstel had ingediend, stemde zelf met hem mede. Het is spreker opgevallen, dat de Voor zitter, die toch meestal zijn meening kenbaar maakt, met geen enkel woord het praeadvies van Burgemeester en Wet houders in zake Maredemping heeft verdedigd, waardoor ruimte werd gegeven aan hen, die uit hoofde van een verkeerd schoon heidsgevoel meenden, dat dat werk niet moest worden uitgevoerd. Spreker verwacht in deze niet veel van den heer Knuttel. Hij is de eerste, die wenken geeft en eischen stelt, maar als een voorstel aan de orde komt en er is maar even een schoonheidskwestie in het geding, dan vindt hij daarin aanleiding om alles prijs te geven, alle verkeerskwestie's aan zijn laars te lappen en tegen te stemmen omdat er misschien een paar mooie boomen moeten worden opruimd. Maar zoo komt men er nooit, want bij elk werk komen dergelijke dingen in het gedrang. Burgemeester en Wethouders zeggen nu wel, dat, als een Raadslid plannen weet tot werkverschaffing, zij gaarne daar omtrent praeadvies zullen uitbrengen, maar spreker meent, dat toch van Burgemeester en Wethouders in deze het initiatief moet komen, aangezien een Raadslid, dat niet technisch met dergelijke zaken op de hoogte is, moeilijk plannen zal kunnen indienen. Dat mocht eerder worden verwacht van een dienst als Gemeentewerken, die wel in staat is te komen met zaken, welke in dezen een oplossing zouden brengen. Spreker vraagt aan Burgemeester en Wethouders om enkele werken meer spoedeischend aan de orde te stellen, bijvoorbeeld een deel van de rioleeringsplannen uit te voeren en daarmede niet te wachteu totdat het pompstation gereed zal zijn. Verder zou spreker gaarne zien, dat terreinen, later bestemd voor woningbouw, daarvoor rijp werden gemaakt door op hooging en het aanleggen van riolen en straten, gelijk dat in andere gemeenten geschiedt. Het pas aangekochte terrein van den heer de Graaf zou daarvoor in aanmerking kunnen komen. Ook zou de verbetering van den Rijnsburgerweg, waarvoor twee plannen bestaan, een groot en een klein, kunnen worden ter hand genomen. Het groote plan zou bij eenigen goeden wil wel spoedeischend zijn uit te voeren. Vervolgens noemt spreker de verbetering van den Zoeter- woudschen weg, welke Burgemeester en Wethouders willen uitstellen. Op den duur zal die weg in verband met het verkeer wel moeten worden verbreed. Men zou kunnen overgaan tot slootdemping bij de Pieter de la Courtstraat en tot het aanleggen van een behoorlijke straat, want de trottoirs worden daar kapot gereden door de wagens, welke niet door de modder kunnen komen. Spreker komt thans tot de vraag, welke loonen er bij werk verschaffing moeten worden betaald. Een arbeider is zijn loon waard en het mag bij werkverschaffing niet zoo gaan als sommige leden blijkens het afdeelingsverslag wenschen. Die leden willen, dat er voor de ondersteuning wordt gewerkt, al is het maar een paar uur per dag. Zij achten het verkeerd, dat de gemeente geld geeft zonder er iets voor te krijgen. Op zich zelf is dat juist, maar spreker en de zijnen zouden zich moeten verzetten tegen een werkverschaffing, waarbij loonen werden betaald, gelijk of ongeveer gelijk aan de uitkeeringen. Men maakt tegenwoordig plannen met werken uit te voeren met Rijkssubsidie. Zoo is voor den aanleg van een sport terrein aan den Rijnsburgerweg een subsidie door het Rijk toegezegd, maar de Regeering heeft daarbij den eisch gesteld, dat de loonen niet hooger mogen zijn dan 35 cent per uur. De heer Splinter zegt wel, dat er 20 toeslag kan verkregen worden, maar spreker denkt dat weinigen, waar het een voor vele arbeiders vreemd werk betreft, die krijgen zullen. In ieder geval meent spreker.dat een grondloon van 16.80 voor 48 uur werken niet in verhouding staat tot de loonen, die in het particulier bedrijf worden betaald. Spreker is dan ook niet voor werkverschaffing op een koopje. Wat de werk verschaffing voor kleermakers betreft heeft spreker vernomen, dat een daaromtrent uit te brengen rapport in ongunstigen zin zal luiden. Mocht deze zaak inderdaad verongelukken, dan zal spreker er op terugkomen. Spreker zal nu iets zeggen over het door hem ingediende voorstel. Hij zal niet trachten tot verhooging van de normale uitkeeringen te komen. Spreker weet, dat de Regeering in de eerste plaats wil bezuinigen op werkloozenuitkeeringen en ambtenaarssalarissen. Yan den Haag is dus bitter weinig te verwachten en de gemeenten zijn zoo aan banden gelegd, dat het niet gaan zal verbetering te krijgen. Er zijn in den Raad zelfs menschen, die meenen, dat de ondersteuning te hoog is, maar als dezen gaan spreken, zal blijken, dat dit menschen zijn, die er zelf warm in zitten en toch wel al het noodige zullen hebben wat zij behoeven en dus met gemak kunnen spreken over den toestand van anderen. Ook is reeds een adres ingekomen, waarin wordt aangedrongen op verlaging van de loonen van het gemeentepersoneel, verlenging van den arbeidstijd en vermindering van den werkloozensteun. Men wil dus gaan knabbelen aau de bedroevend lage uitkeeringen. Spreker vindt het indienen van een dergelijk adres ergerlijk. Een van de onderteekenaars heeft zijn fabriek, die niet goed meer ging, verkocht en de arbeiders ontslagen en ten laste van de gemeenschap gebracht. Het komt niet te,pas van zulke menschen om op verlaging van ondersteuning aan te dringen. De heer Wilbrink, heeft aanmerking gemaakt op de groote bedragen voor schoolkindervoeding en schoolkinderkleeding en gezegd, dat het de plicht van de ouders was hun kinderen te voeden en te kleeden, maar hij heeft vergeten te vertellen wat er moet gebeuren, als de ouders daartoe niet in staat zijn. In het Leidsch Dagblad van hedenavond werd door »Jeruël", een vereeniging, welke 's morgens den kinderen brood en melk verstrekt, een beroep gedaan op de barmhar tigheid en daarin kon men lezen, dat er kinderen zijn, die zonder eten naar school worden gestuurd. Spreker vraagt of de heer Wilbrink iets dergelijks voor zijn verantwoording neemt. Zijns inziens is de Raad verplicht in die toestanden te voorzien. Spreker komt thans tot de door hem ingediende voorstellen. Het eerste voorstel strekt om de ondersteuning aan dubbel uitgetrokken werkloozen niet te verminderen. In den loop van het jaar heeft spreker reeds een poging gedaan om te verkrijgen, dat de steun voor dubbel uitgetrokkenen na 24 weken niet werd verminderd van 13.50 -j- 1.50 voor elk kind tot ƒ12.[- ƒ1.35 voor ieder kind, maar zijn voorstel is toen met 1 stem meerderheid verworpen. In den nieuwen Raad heeft hij gemeend zijn poging te moeten herhalen en hij hoopt, dat zijn streven de warme sympathie van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 18