MAANDAG 17 DECEMBER 1923.
259
begrooting er vlug door, meermalen te vlug. Nu zijn er on
geveer twintig voorstellen van de sociaal-democraten, en als
men nu lange algemeene beschouwingen houdt, komen die
ook in het gedrang. Spreker wil dus niet de vrijheid van
het woord beperken, maar acht zijn voorstel zeer in het
gemeentebelang, dat eischt dat er zaken worden gedaan maar
geen onnoodige tijd wordt verpraat.
De heer van Eck meent aan dit voorstel van den heer
Sijtsma niet te veel eer te moeten bewijzen en er dus kort
over te kunnen zijn, ook uit respect voor den Raad.
De voorsteller zegt wel, dat het niet zijn bedoeling is de
vrijheid van spreken te beperken, maar hij weet zeer goed,
dat er sedert de invoering van het algemeen kiesrecht menschen
in den Raad zitten, die geheel andere algemeene beginselen
zijn toegedaan dan die, waarop de begrooting berust, en die
tegenover degenen, die hen naar den Raad hebben gezonden,
verplicht zijn eens per jaar, bij de begrooting, uiteen te zetten
waarom zij in verschillend opzicht anders denken dan de
meerderheid van den Raad. Spreker zou het een schande vinden
voor Leiden, indien er geen algemeene beschouwingen werden
gehouden, en dg sociaal-democraten zullen tegen een dergelijke
domperstactiek de verweermiddelen gebruiken, welke zij noodig
achten.
Ten slotte zegt spreker, dat dit voorstel, naar hij onderstelt,
niet is gedaan namens de vrijzinnig-democraten en slechts een
gevolg is van een geestelijke afwijking van den heer Sijtsma.
De heer Knuttel zegt, dat aanneming van dit voorstel
zeker niet tot winst van tijd zou leiden, want als hij over
elk der 600 volgnummers der begrooting vijf minuten sprak,
zou er met de behandeling der begrooting een week heengaan.
De heer Eerdmans begrijpt, dat het voorstel van den heer
Sijtsma alleen voortkomt uit de vrees, dat er bij de algemeene
beschouwingen verschillende dingen zullen worden ter sprake
gebracht, welke feitelijk buiten de orde van de begrooting
zijn. Spreker geeft volkomen toe, dat het noodeloos is om
over zaken, waar het Dagelijksch Bestuur geheel buiten staat,
hier lange discussie's te houden, maar, als men zich aan de
zaak zelve houdt en het beleid van Burgemeester en Wet
houders als bestuur der gemeente het eenige laat zijn, dat
ter sprake wordt gebracht, dan is er tegen het houden van
algemeene beschouwingen in het geheel geen bezwaar.
De heer Witmans is ook overtuigd, dat dit voorstel niet
is gedaan namens de vrijzinnig-democratische fractie. Dit
voorstel komt voor de fractie van spreker zeer ongewenscht. Bij
de eerste begrooting na de Raadsverkiezingen moeten de politieke
stukken op het schaakbord kunnen worden gezet en nu de
Democratische Partij als een geheel nieuwe politieke partij
voor het eerst in den Raad vertegenwoordigd is, zou spreker
gaarne bij de algemeene beschouwingen de begrooting willen
toetsen aan de democratische beginselen. Hij heeft getracht
dat in de sectie's te doen, maar toen is hij daarover van twee
kanten nog al a faire genomen. De voorzitter van de sectie
zeide, dat die zaak in het openbaar kon worden uitgevochten,
en spreker heeft zich daarbij neergelegd. Maar wat de heer
Sijtsma nu wil, stelt spreker te leur en hij zal daarom ook
tegen het voorstel van den heer Sijtsma stemmen.
De heer Sijtsma had niet gedacht, dat hij met zijn voor
stel zoo de hartstochten zou opwekken. Dat de heer van Eck
sprak van geestelijke afwijking vindt spreker niet fair en
neemt hij hem zeer kwalijk. Hij heeft altijd gemeend, dat
de heer van Eck een welopgevoed, fatsoenlijk mensch was,
maar dan zou hij zulke kwalificatie's niet bezigen.
Ten tweede verbaast spreker zich over de houding van
den heer Witmans, die hem Zaterdag 1.1. zeide het geheel
met hem eens te zijn en het voorstel wel te willen steunen.
Spreker betwijfelt of dat democratische politiek is. Hebben
anderen later hun invloed op hem laten gelden? Echter, nu
spreker bemerkt, dat door zijn goed bedoeld voorstel, dat de
discussie zonder den begrootingsarbeid te schaden zeer zóu
hebben verkort, de hartstochten in beweging komen, trekt
hij noodgedrongen dat voorstel in.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Eck begint met een woord van lof aan Bur
gemeester en Wethouders voor de vele moeite, die zij hebben
gedaan om tot een sluitende begrooting te komen. Burge
meester en Wethouders zijn niet alleen magistraatspersonen,
maar ook menschen, en spreker is overtuigd, dat vele uit
gaven lager op de begrooting voorkomen dan Burgemeester
en Wethouders hebben gewenscht en vele uitgaven zijn weg
gebleven, die zij gaarne in de begrooting hadden opgenomen.
Maar dit is ook de eenige lof, dien spreker aan Burgemeester
en Wethouders kan brengen. Naar zijn meening is de be
grooting niet in overeenstemming met de tijdsomstandig
heden. Men doorleeft een van de telkens in het kapitalisme
terugkeerende crisisperioden, terwijl deze periode nu versterkt
wordt door de groote kapitaalsvernietiging in den oorlog,
waardoor de maatschappij in hooge mate is verarmd. Maar
in zulk een periode moet, omdat de groote arbeidersorgani
satie^ daartoe niet de macht hebben, de gemeenschap krachtig
optreden in het belang van de mindergegoeden, en het is
nu meer dan ooit de tijd om de gemeentelijke overheidstaak
uit te breiden en al het mogelijke te doen om hen, die het
meest onder de maatschappelijke crisis lijden, te helpen.
Dit zeggen het verstandelijk inzicht en het menschelijk ge
voel. Het menschelijk gevoel wil van overheidswege een
krachtig optreden tot het verleenen van steun aan minder
gegoeden. Men zou in deze dagen mogen verwachten en
eischen, dat de gemeente de meest omvangrijke maatregelen
nam tot leniging van den maatschappelijkên nood. Indien
het gemeentebestuur overtuigd was van den ernst van den
toestand, vooral door de werkloosheid in het leven geroepen,
dan zou men iets geheel anders zien op het gebied van de
werkverschaffing en van de uitkeeringen aan de werkloozen
en noodlijdenden dan thans het geval is. Men zou dan aller-
wege met ernst naar nuttig werk zoeken en dan, ongeacht
de kosten, dat werk doen uitvoeren, terwijl men aan de
werkloozen uitkeeringen zou verstrekken, waarvan zij konden
leven. De uitkeeringen, welke de menschen thans krijgen,
zijn daarvoor, althans op den duur, onvoldoende..
Ook zou men dan zien, dat zulk een gemeentebestuur zich
met de levensmiddelen voorziening bemoeide. Het gemeente
bestuur zou moeten inzien, dat het van het grootste belang
is, dat de overheid zorgt, dat de ingezetenen der gemeente
zich behoorlijk kunnen voeden en kleeden.
In deze begrooting ziet men van dat alles niets. Men vindt
daarin een voortzetting van de gemeentetaak, zooals die tot
nogtoe is geweest. Men ziet beperking der uitgaven tot het
allernoodzakelijkste. Van eenige uitbreiding der gemeente-
taak bespeurt men niets. Spreker weet wel, dat het gemeente
bestuur gewoon is tusschentijds te komen met voorstellen
tot het doen uitvoeren van werken en met andere voor
stellen, maar, nu men staat [aan het begin van een nieuw
jaar, is het gewenscht zekerheid te hebben wat het gemeente
bestuur zal en kan doen in verband met den financieelen
toestand der gemeente.
Het bestuur der gemeente wordt nu volgens spreker ge
voerd zooals dat gewenscht wordt door een klein deel der
bevolking, dat verlangt bezuiniging en inkrimping van de
gemeentelijke taak en dat zich blind staart op de vraag of
het niet mogelijk is hier en daar van gemeentewege minder
uit te geven, maar spreker vraagt wat ten slotte de massa
der bevolking, die geteisterd wordt door werkloosheid, er
aan heeft of de gemeentebegrooting sluit. Haar toestand blijft
ellendig, ook uit een oogpunt van geestelijke inzinking, waar
de werkloosheid medebrengt lusteloosheid, onverschilligheid
en anti-sociale eigenschappen. Toen de werkloosheid zich
begon te ontwikkelen vond men het bedroevend als menschen
in de kracht van hun leven langs de straten slenterden,
maar nu is men er aan gewoon geraakt. En nu ademt de
begrooting volgens spreker een materialistischen geest, in
dien zin dat de geestelijke belangen van een groot deel der
bevolking worden opgeofferd aan die van de gegoeden. Men
wil dat voor de gegoeden de belastingschroef niet te sterk
wordt aangedraaid en laat daarom noodzakelijke uitgaven
achterwege.
Dat nu de begrooting niet in overeenstemming is met de
tijdsomstandigheden, komt ten eerste volgens spreker omdat
Burgemeester en Wethouders in dienst staan van het
kapitalisme.
Burgemeester en Wethouders en de Raad, die deze be
grooting zal goedkeuren, staan in den dienst van het kapitalisme.
De uitbreiding van de overheidstaak zou in deze verarmde
maatschappij noodzaken om dergelijke groote inkomsten
heffingen van de gegoeden te vragen, dat dezen hun leven
van weelde niet konden voortzetten. Vandaar de bezuiniging,
zelfs op sociale uitgaven, terwijl de nood toch zoo hoog is.
Daarin ligt echter tevens een verontschuldiging. Wie opper
vlakkig oordeelt, zou denken, dat aan deze zijde van den
Raad zaten de menschen met een open oog voor de belangen
der massa en aan de overzijde de menschen met een hart
van steen en met gebrek aan solidariteitsgevoel, maar die
conclusie zou onjuist wezen. De oorzaak daarvan zit hierin,
dat de voorstanders der burgerlijke maatschappij zich vast
klampen aan het kapitalisme en het stelsel, dat steunt op de
armoede der maatschappij, willen instandhouden, waardoor
zij licht heen moeten loopen over de belangen der kleinen.
Het zou grenzenloos oppervlakkig zijn, als wij niet zoo nu
en dan eens de gelegenheid hadden in dezen Raad te spreken
over den strijd tusschen het ondergaande kapitalisme en het
opkomend socialisme, een verschil van veel grooter belang
dan het onderscheid tusschen de rechter- en de linkerzijde.