194 en behoorlijk theoretisch onderlegd zijn om de voor den bouw benoodigde teekeningen, die door den architect moeten worden geleverd, vlug en goed te kunnen begrijpen. Aan deze eischen hebben de opzichters bij den bouw der woningen van de door den Bond van Technici in de toelichting op het adres genoemde vereenigingen blijken gegeven te voldoen. Dat een opzichter timmerman is geweest, strekt overigens tot aanbeveling. Bij omvangrijke bouwwerken fungeert een der opzichters als hoofdopzichter. Hij is belast met de dagelijksche leiding van- en het toezicht op den bouw, de keuring der bouw stoffen en de controle op de met het toezicht belaste overige opzichters. Laatstgenoemden zien toe, dat het werk overeen komstig de teekeningen en de gestelde eischen wordt uit gevoerd. De architect heeft intusschen de leiding en is voor den goeden gang van zaken en voor het nakomen van de besteksbepalingen en van de op het bestek van toepassing zijnde algemeene voorschriften aansprakelijk. Met betrekkiug tot de bouwwerken, door adressante in het bijzonder genoemd, mogen wij verwijzen naar den in de Leeskamer ter visie liggenden staat, waaruit blijkt, dat het door haar vermelde aantal opzichters bij deze werken niet in alle opzichten juist is. Vermits nu de vermelde wijze van handelen nimmer aan leiding tot klachten heeft gegeven en. zooals werd opge merkt, met de gemeente als uitvloeis 1 van de financieele verhouding tusschen haar en de vereenigingen, omtrent de aanstelling van de opzichters steeds overleg moet worden gepleegd, deed zich tot nog toe de behoefte aan voorschriften als door adressante bedoeld, niet gevoelen en is ons College voorshands van oordeel, dat ook in het vervolg dergelijke bepalingen gemist kunnen worden. Bij elk bouwplan afzon derlijk bestaat toch altijd nog gelegenheid de vraag onder de oogen te zien, of bepalingen omtrent het toezicht ge wen scht zijn. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, in over weging op het verzoek afwijzend te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigde eerbied te kennen, het bestuur van de Afd. Leiden van den Bond van Technici, handelende in opdracht van de Afd. Leiden van den Bond van Technici, ten deze domicilie kiezende ten huize van tweede onderge- teekende, Haarlemmerweg 44 D alhier, dat is gebleken, dat op bouwwerken gesubsidieerd door Bijk en Gemeente, haarsinziens te weinig en niet voldoend onderlegd toezichthoudend personeel is aangesteld, hetgeen in bijgaande toelichting nader is uiteen gezet; dat het haar voorkomt, dat het zoowel in het belang van de Gemeentefinantieën, als in dat van de uitvoering van genoemde bouwwerken, noodzakelijk is, dat er voldoende en geschoold technisch personeel aanwezig is; dat zij zich dienaangaande reeds tot het College van B. en W. gewend hebben, met verzoek de volgende of over eenkomstige bepalingen aan de subsidieverleening te ver binden lo. Het toezichthoudend personeel moet geschoold zijn "en over meerdere jaren praktijk als opzichter beschikken, 2o. Het aantal opzichters moet voldoende zijn om een goede contróle te kunnen uitoefenen, dat zij echter op genoemd verzoek een afwijzende be schikking heeft ontvangen; redenen waarom zij Uwen Baad beleefd verzoekt, in den vervolge bij eventueele subsidieverleening, voornoemde be palingen in de voorwaarden der subsidieverleening wel te willen doen opnemen. 'tWelk doende enz. C. J. Nieboer, Voorzitter. C. van der Hoogt, Secretaris. Leiden, 18 Juli 1923. N°. 333. Leiden, 29 October 1923. In Uwe Vergadering van den löden dezer werd om prae- advies in onze handen gesteld het door Uw medelid, den heer van Eek, ingediende voorstel „om met ingang van de meteropneming over November 1923, den prijs van het muntgas en van het gas, geleverd over den meter, met 1 cent per M3. te verlagen". De vraag, of thans het oogenblik voor eene algemeene verlaging van den gasprijs gekomen is, had bereids een punt van overleg tusschen ons College en Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit uitge maakt. Aanvankelijk was de meerderheid van Commissa rissen van oordeel, dat er voldoende aanleiding bestond voor eene algemeene verlaging van den gasprijs met 1 cent per M3., in den geest, als thans door den heer van Eek voorgesteld, en de commissie gaf ons derhalve in over weging de totstandkoming van eene dergelijke verlaging te bevorderen. Intusschen werd in het desbetreffend advies van Commis sarissen ook de afwijkende meening van de minderheid in casu de grootst mogelijke minderheid van dat college weergegeven, en na kennisneming van de argumenten door de minderheid aangevoerd, waren wij met haar van gevoelen, dat er tegen eene gasprijsverlaging op het oogenblik inder daad overwegende bezwaren bestonden. Wij richtten daarop een schrijven tot Commissarissen, waarin wij onze meening te dien opzichte uiteenzetten en waarbij wij hun verzochten, deze aangelegenheid nogmaals, mede in het licht van de door ons gemaakte opmerkingen, te willen overwegen. Daarbij zonden wij Commissarissen tevens het inmiddels door den heer van Eek ingediende voorstel om advies toe. Het komt ons voor, zoo deelden wij o. a. aan Commissa rissen mede, dat eene verlaging van den gasprijs thans niet zóó urgent is, dat daarmede niet nog enkele maanden zou kunnen worden gewacht, een uitstel naar onze meening noodzakelijk, omdat alsdan de financiëele resultaten van het jaar 1923, wat de Lichtfabrieken betreft, beter zijn te overzien dan thans. Een goed overzicht van de bedrijfsresultaten en van den financiëelen toestand van de Fabrieken in het algemeen, is immers onontbeerlijk bij het nemen van eene zoo ge wichtige beslissing als het verlagen van den gasprijs, een maatregel, die op de geldelijke uitkomsten van de gasfabriek van zoo overwegenden invloed is. Te meer is het zaak, om niet tot overijlde prijsverlaging over te gaan, nu over de maanden Juli en Augustus van dit jaar voor het eerst sinds 1918 een achteruitgang in de gaslevering viel waar te nemen. Deze laatste omstandigheid maakt een zeer voor zichtige politiek ten opzichte van den gasprijs geboden. Immers, voor een bedrijf als de gasfabriek is het terugloopen van het gasdebiet een der grootste gevaren, aangezien de financiëele resultaten van het bedrijf daardoor in hooge mate dubieus worden. Er zal alles in het werk gesteld moeten worden, om dien teruggang wederom in eene gestadige ver meerdering van de productie om te zetten. Het behoeft geen betoog, dat een algemeene verlaging van den prijs van het gas onder deze omstandigheden niet verantwoord zoude zijn, omdat dit financiëel nadeelige ge volgen voor de gasfabriek zou kunnen hebben, waartegen eene eventueele, zeer geringe, vermeerdering van het gas verbruik als gevolg van die prijsverlaging niet zou opwegen. Een van de middelen, om tot verhooging van den omzet te geraken is de invoering van een z.g. reductietarief, waar bij boven een zeker verbruik (waarvan de grens zoo laag mogelijk is te stellen) de prijs van het gas daalt. Wij achten de invoering van een dergelijk tarief in het belang van de gasfabriek noodzakelijk. Een algemeene prijsverlaging kan daarnaast wenschelijk zijn, doch behoort in geen geval als afzonderlijke maatregel aan de totstandkoming van het reductietarief vooraf te gaan. Daar komt nog bij, zoo schreven wij verder aan Commis sarissen, dat de begrooting voor het jaar 1924, die gebaseerd is op een gasprijs van 11 cent per M3., nog in behandeling moet komen. Het is nu toch inderdaad niet gewenscht om te besluiten tot een financiëel zoo ingrijpenden maatregel als eene gasprijsverlaging, zelfs geldende voor een gedeelte van het jaar 1923, terwijl de begrooting voor 1924 nog niet eens behandeld is en de geldelijke toestand van de bedrijven, waarvan de begrooting een beeld geeft, door den Gemeen teraad nog niet onder oogen gezien is kunnen worden. Waar voorts Leiden in vergelijking met andere gemeenten reeds een zéér laag tarief heeft, meenen wij mitsdien, dat omtrent de quaestie van deze gasprijsverlaging niet inci denteel thans, doch bij, of direct na, de behandeling van de begrooting voor 1924 nader beslist moet worden, met gebruikmaking van alle dan ten dienste staande gegevens. Zooals uit het te Uwer inzage liggend schrijven van Com missarissen der Lichtfabrieken d.d. 24 dezer blijkt, oordeelt ook de meerderheid van de Commissie zulks thans, na over weging van hetgeen wij hierboven in het kort weergaven, met ons College wenschelijk, terwijl zij met ons de invoering van een reductietarief voorstaat. Onder mededeeling, dat wij hopen U in dezen te zijner tijd de noodige voorstellen te kunnen doen, geven wij U thans in overweging het voorstel van den heer van Eek niet aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 6