188 DINSDAG 4 SEPTEMBER 1923. van Hamel, Pera, Eikerbout, Groeneveld, Eerdmans, de dames van Itallievan Embden en Dietrichde Rooy en de heer Verwey. Tweede sectie: de heeren Meijnen, Oostdam,Spendel, Wilmer, Dubbeldeman, van Eek, Kooistra, Bergers, mevrouw de Stoppe laarZeeman, de heeren van Rosmalen en Baart. Derde sectie: de heeren Sanders, Splinter, van der Wall, Sijtsma, Heemskerk, Knuttel, van Stralen, Wilbrink, Piekaar, Witmans en Goster. De Voorzitter zegt, dat de Raadsleden heden zooveel mogelijk in overeenstemming met het Reglement van Orde hebben gezeten, maar dat dit ook kent, dat de leden zooveel mogelijk naar hun wensch mogen zitten; alleen hebben zij, die langer deel van den Raad hebben uitgemaakt, en de ouderen, wat leeftijd betreft, de voorkeur. Het is de laatste jaren de gewoonte geweest, dat de politieke vrienden zooveel mogelijk naast elkander zaten. Spreker zou daarom aan de verschillende leiders der partijen of aan hen, die met de leiding der fracties zijn belast, willen verzoeken te trachten tot overeenstemming te komen en dan bij hem een plan in te dienen. Hij zal dan zooveel mogelijk met de uitgesproken wenschen rekening houden. Verder deelt spreker mede, dat de begrooting dit jaar iets later dan vorige jaren zal worden ingediend, zulks tengevolge van de omstandigheid, dat de nieuwe voorschriften ten aan zien van de inrichting der begrooting veel werk hebben veroorzaakt, maar halt September zal zij hoogst waarschijn lijk in het bezit der leden zijn. Burgemeester en Wethouders zouden in deze misschien wel een voorziening hebben kunnen treffen door het aanstellen van meer personeel, maar de kosten daaraan verbonden, hebben hen daarvan doen afzien. Aan de leden zal, nadat hun de noodige tijd voor bestudeering van de begrooting zal zijn gegeven, worden medegedeeld wanneer het sectie-onderzoek zal plaats hebben en op de avonden, waarop de secties zullen vergaderen, zal voor elk der secties een ambtenaar aanwezig zijn, zoodat iedere sectie op zich zelve kan beslissen of zij van de hulp van dien ambtenaar al dan niet zal gebruik maken. Spreker vraagt of een der leden thans nog iets in het belang van de gemeente heeft mede te deelen. De heer van Stralen zegt te hebben vernomen, dat gisteren iemand als brugwachter in gemeentedienst is aangesteld, die totnogtoe niet in dienst der gemeente was. Nu zijn een aantal personen, die vroeger in vasten gemeentedienst waren, op wachtgeld gesteld en onder hen zijn er, die nog G jaren recht op wachtgeld hebben, en ook zijn er bij, die het examen voor brugwachter hebben gedaan. Die personen zijn allen gepasseerd, hetgeen spreker in het financieel nadeel van de gemeente acht. Spreker zou daaromtrent gaarne worden ingelicht. De heer Pera antwoordt, dat met de meeste nauwkeurigheid is nagegaan wie zich voor deze betrekking hadden aangemeld, ook onder de personen, die op wachtgeld stonden. Spreker heeft met den waarnemenden Directeur de zaak besproken eh deze heeft hem verklaard, dat onder de laatsten niemand was te vinden, geschikt om het noodige in dit bedrijf aan te leeren. Er is iemand aangesteld van 29 jaar, in de kracht van zijn leven en geschikt om zich in de gewenschte richting te ontwikkelen. Door deze benoeming heeft men gemeend in het belang van de gemeente te handelen. De heer van Eck vestigt de aandacht van den Burgemeester op den gevaarlijken toestand, die dikwijls heerscht bij den overweg van de Hollandsche Spoor. Van de brug wordt weinig gebruik gemaakt en op drukke uren van den dag, als bij het opgaan van de boomen trams, auto's, fietsrijders en voetgangers in beweging komen, waarbij er geen orde in te bekennen is, omdat de een rechts en de ander links houdt, is het zeer gevaarlijk. Er zijn nog geen ongelukken gebeurd, maar spreker vreest, dat die niet kunnen uitblijven, als de een of ander eens glipt of valt. Spreker geeft in overweging om, in navolging van hetgeen bij een soortgelijken overweg te Hilversum geschiedt, daar een agent te plaatsen, die het verkeer regelt. De Voorzitter dankt den heer van Eck voor diens wenk en zegt toe de zaak met den Commissaris van Politie te zullen bespreken. De heer Wilbrink herinnert er aan, dat geruime» tijd geleden een voorstel is aangenomen om een nieuwe zwem plaats in te richten aan de Zijl en daarbij de onderstelling is uitgesproken, dat dit jaar nog van die inrichting zou kunnen worden gebruik gemaakt. Het seizoen is thans voorbij en er is nog geen begin met de werkzaamheden gemaakt, zoodat spreker op den noodigen spoed aandringt, in de hoop, dat in den aanstaanden winter aan velen werk zal kunnen worden verschaft en de inrichting vóór het volgend seizoen gereed zal zijn. Met verlangen wordt door belanghebbenden naar het gereed komen van deze zweminrichting uitgezien. De heer Mulder zegt in de volgende vergadering den heer Wilbrink van antwoord te zullen dienen. De heer Pera vraagt wie morgen de huwelijken zal vol trekken, omdat hij als Wethouder van den burgerlijken stand dat gewoon was te doen. Hij heett op zich genomen de negen huwelijken, welke morgen zullen plaats hebben, te voltrekken, maar hij wil weten of dat van hem wordt verwacht dan wel of een van de leden van het college die taak nu zal vervullen. De Voorzitter doet den heer Pera opmerken, dat hij ambtenaar van den burgerlijken stand blijft, en verzoekt hem vriendelijk morgen de huwelijken nog te sluiten. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 6