GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 157 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 268. Leiden, 21 Augustus 1923. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 3dbis, le lid, der Middelbaar-onderwijswet en art. 8bis der Hooger-onder- wijswet, deelde Zijne Excellentie de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ons College bij schrijven van 27 October 1922, No. 11436, afdeeling M. O., de nieuwe voorwaarden mede voor de subsidiëering van gemeentelijke Hoogere Burgerscholen en Gymnasia. Die voorwaarden houden ook nu weer o. m. de bepaling in, dat de salarisregeling, die voor de leeraren der Rijks Hoogere Burgerscholen geldt, ongewijzigd dient te worden overgenomen voor de leeraren der bovenbedoelde gemeen telijke onderwijsinrichtingen. In bovenaangehaald schrijven berichtte de Minister ons tevens, dat het zijn voornemen was, om de salarissen der Rijksleeraren te herzien en dat hij, zoodra die nieuwe regeling tot stand zou zijn gekomen, de in verband daarmede te wijzigen verordening, regelende de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium en de beide Hoogere Burgerscholen, zoo spoedig mogelijk ter goedkeuring tegemoet zou zien. Nu bij Koninklijk Besluit van 25 Mei 1.1., S. 217, de aangekondigde herziening heeft plaats gehad, rest de ge meente, wil zij het subsidie niet laten verloren gaan, niet anders, dan aan de door den Minister gestelde voorwaarden te voldoen. Al betreuren wij het, dat de gemeenten ten deze niet de minste vrijheid wordt overgelaten, toch meen en wij, met het oog op den financiëelen toestand onzer gemeente, geen stappen te mogen aanraden die het subsidie, dat voor de betrokken onderwijsinrichtingen te zamen 76000. bedraagt, in gevaar zouden kunnen brengen. Dat dit laatste het geval zou zijn, blijkt nog wel zeer duidelijk uit eene nadere circulaire van den Minister van den 20en Juli j.l. No. 6693, afdeeling M. O., waarin Zijne Excellentie schrijft: „In afwachting van eene door mij nader te nemen beslissing omtrent de vraag, of voor het behoud van het Rijkssubsidie ook in de toekomst de eisch zal moeten worden gesteld, dat de Rijksregeling onveranderd voor de gemeentelijke hoogere burgerscholen, lycea en gymnasia gelde, zal voor- loopig de in de bijlage dezes (d.i. het Koninklijk Besluit van 25 Mei 1923, Stbl. 217) vervatte regeling, met ingang van 1 September 1923, ongewijzigd moeten worden ingevoerd." Hierbij komt nog, dat het, volgèns berichten dienaangaande in de bladen, zeer twijfelachtig is, of een van de Rijks regeling afwijkende regeling zou worden gehandhaafd, zelfs al zou men daarvoor het Rijkssubsidie willen prijs geven. Wij bieden in verband met het bovenstaande Uwe Ver gadering dan ook hierbij een ontwerp-verordening aan, welke vrijwel als een copie van de Rijksregeling kan beschouwd worden. Wij moeten erkennen, dat er in deze Rijksregeling enkele bepalingen voorkomen, waarvan de redactie niet bijzonder duidelijk is. Het spreekt echter vanzelf, dat deze bepalingen zullen opgevat moeten worden in den zin, waarin zij door de Regeering zullen worden uitgelegd. De nieuwe regeling wijkt in menig opzicht belangrijk af van de bestaande. Zoo is de in de bestaande regeling voorkomende verdeeling der leeraren in 3 z.g. salarisgroepen vervallen. De leeraren worden thans allen per wekelijksche les bezoldigd. Om evenwel te veel schommeling in het salaris tegen te gaan is bepaald dat, indien een leeraar aan dezelfde school gedurende vier achtereenvolgende jaren hetzelfde getal lesuren heeft gegeven, zijne jaarwedde zonder zijne toestemming niet naar een lager getal lessen mag worden berekend. Heeft een leeraar gedurende vier achtereenvolgende jaren een verschillend getal wekelijksche lessen gegeven, dan mag zijn salaris, zonder zijne toestemming niet naar een lager getal lessen worden berekend, dan hij heeft gegeven in het jaar, toen zijn getal lessen het kleinst was. Een leeraar met volledige bevoegdheid voor meer dan een vak krijgt, behoudens de gemaakte uitzonderingen, deswege 2 dienstjaren vergolden en ontvangt bovendien eene jaar- lijksche toelage van 200. Nieuw is ook de bepaling welke inhoudt, dat aan leeraren die hunne hoofdbetrekking bij het wettelijk geregeld onderwijs hebben en wier getal lessen zoo klein is, dat hun totaal salaris bij het wettelijk geregeld onderwijs zou blijven beneden 3000.indien zij geen dienstjaren hebben en beneden 3900.indien zij 20 of meer dienstjaren hebben, gedu rende een schooljaar per lesuur 50.meer wordt toege kend dan hun volgens het normale tarief zou toekomen. Yoor leeraren in de lichamelijke oefening zijn bovengenoemde grenzen vastgesteld resp. op 3000.en 3720. Wij vestigen er nog de aandacht op, dat art. 14 der ontwerp-verordening er voor waakt, dat de nieuwe regeling in al hare consequentie's wordt toegepast op de op 31 Augustus 1923 in dienst zijnde leeraren. Met het bovenstaande meenen wij te kunnen volstaan en wij geven U mitsdien in overweging, over te gaan tot vast stelling van de navolgende verordening VERORDENING, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan het gymnasium, de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus en de hoogere burgerschool voor meisjes, te Leiden. Artikel 1. 1. De rector van het gymnasium, de directeur van de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus en de directrice van de hoogere burgerschool voor meisjes genieten eene aanvangsjaarwedde van f 5500.welke wedde na het vol brengen van 2, 4, 6 en 8 dienstjaren telkens met 250. wordt verhoogd tot een maximum van 6500. 2. Als diensttijd telt voor de berekening van de jaarwedde ten volle mede: a. voor den rector de tijd, hetzij te Leiden, hetzij elders, als zoodanig doorgebracht aan een gymnasium of aan eene door de Regeering daarmede gelijk te stellen inrichting van voorbereidend hooger onderwijs; b. voor den directeur de tijd, hetzij te Leiden, hetzij elders, als zoodanig doorgebracht aan eene hoogere burger school of aan eene daarmede door de Regeering gelijk te stellen inrichting van middelbaar- of voorbereidend hooger onderwijs. 3. Indien eene school 10 of meer klassen heeft, wordt de jaarwedde van dengene, die aan het hoofd dier inrichting is geplaatst, met 500.verhoogd. 4. De verhoogingen wegens dienstjaren gaan in op den eersten dag der maand, waarin de vereischte diensttijd is volbracht. 5. De benoeming van een leeraar tot rector of directeur wordt beschouwd als eene bevordering, in den zin van het tweede lid van artikel 16 van het Bezoldigingsbesluit Bur gerlijke Rijksambtenaren 1920. Art. 2. 1. Het salaris der leeraren, behalve die in lichamelijke oefening, bedraagt 125.per wekelijksche les (van 50 minuten), na 2, 4, 6, 8 en 10 dienstjaren telkens te ver- hoogen met 10.en na 12, 14, 16, 18 en 20 dienstjaren telkens te verhoogen met 5.per lesuur, alzoo tot een maximum van 200.per wekelijksche les (van 50 minuten). 2. Leeraren, die naast de volledige bevoegdheid voor een bepaald vak aan een gymnasium of eene hoogere burger school met vijfjarigen cursus ook bevoegdheid hebben voor een ander vak aan een gymnasium of eene hoogere burger school met vijfjarigen cursus of driejarigen cursus, krijgen deswege twee dienstjaren vergolden en ontvangen eene toelage van 200.'s jaars. Hierbij wordt de plant- en dierkunde als één vak aangemerkt en blijven boekhouden, teekenen en lichamelijke oefening als bevoegdheden voor gymnasium en hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus buiten beschouwing. De laatste drie vakken worden ten deze met bevoegdheden van den driejarigen cursus op één lijn gesteld. 3. Doctoren, gepromoveerd aan eene Nederlandsche univer siteit of hoogeschool, krijgen deswege vier dienstjaren ver golden. 4. Aan een leeraar worden zonder zijne toestemming niet meer dan 30 wekelijksche lessen opgedragen. 5. Een leeraar, die langer dan een maand achtereen wordt belast met de waarneming van het rectoraat of directoraat der school, ontvangt deswege eene vergoeding berekend naar 1200.'s jaars, indien hij al zijn lessen behoudt en eene van 600.indien zijn getal lessen moet worden verminderd. In het laatste geval wordt zijn getal lessen niet verminderd beneden dat, door den rector of den directeur gegeven. 6. Het salaris der leeraren in lichamelijke oefening be draagt 105.per wekelijksche les (van 50 minuten), na 2, 4, 6 en 8 dienstjaren telkens te verhoogen met 10. en na 10, 12, 14 en 16 dienstjaren telkens te verhoogen met f 5.per lesuur, alzoo tot een maximum van 165. per wekelijksche les (van 50 minuten). 7. Aan een leeraar in de lichamelijke oefening worden zonder zijne toestemming niet meer dan 36 wekelijksche lessen opgedragen. 8. De bepalingen, voorkomende in dit artikel voor de leeraren in de lichamelijke oefening gelden ook voor de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 1