152
Wij geven U in overweging tot vaststelling van de
navolgende verordening over te gaan:
VERORDENING
op Woonwagens.
Artikel 1.
Onder „woonwagens" wordt in deze verordening hetzelfde
verstaan als in artikel 1 van de Wet op Woonwagens en
Woonschepen (Staatsblad 1918 n°. 492).
Art. 2.
Als plaats voor het doen verblijven van woonwagens
binnen de gemeente wordt aangewezen een gedeelte van het
terrein aan den Lagen Morschweg, thans kadastraal bekend
gemeente Leiden, Sectie P, H°. 245.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd in bijzondere
gevallen ook andere plaatsen binnen de gemeente voor het
doen verblijven van woonwagens aan te wijzen.
Art. 3.
Het is aan eigenaars of gebruikers van woonwagens ver
boden deze binnen de gemeente elders te doen verblijven
dan op de bjj of krachtens artikel 2 aangewezen plaatsen.
Art. 4.
Overtreding van het bepaalde bij artikel 3 wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van
ten hoogste vijf en twintig gulden.
Art. 5.
De dienaren der gemeentepolitie zijn in het bijzonder
belast met de opsporing van overtredingen van deze ver
ordening en verplicht daarvan proces-verbaal op te maken.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op een door Burge
meester en Wethouders te bepalen tijdstip.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
H. C. de Gijselaar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
H°. 260. Leiden, 17 Augustus 1923.
Bij ons voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten
behoeve van het inrichten van het terrein aan den Lagen
Morschweg tot standplaats voor woonwagens (zie Ingek.
Stukken H°. 221 van dit jaar) deelden wij o. m. mede, dat
het in ons voornemen lag, bij Uwe Vergadering eene ver
ordening tot heffing van een staangeld voor woonwagens
aanhangig te maken. Wij hebben thans een dergelijke ver
ordening ontworpen en bieden u deze, met de daarbij
behoorende verordening tot invordering van het staangeld,
hieronder ter vaststelling aan.
De ontwerp-verordeningen behoeven o. i. geen bijzondere
toelichting. Het bedrag der belasting ware te bepalen op
0.25 per dag en per wagen, waarbij zij opgemerkt, dat,
overeenkomstig art. 31 van de Wet op Woonwagens en
en Woonschepen (Stbl. 1918 H°. 492), tot heffing daarvan
eerst wordt overgegaan, wanneer het verblijf van den woon
wagen in de gemeente de veertien dagen (al of niet achter
eenvolgend) binnen hetzelfde kalenderjaar te boven gaat.
Wij geven U in overweging over te gaan tot vaststelling
van de navolgende verordeningen:
VERORDENING,
regelende de heffing van een belasting onder den naam van
„Staangeld voor woonwagens'''' in de gemeente Leiden.
Artikel 1.
Onder „woonwagen" wordt in deze verordening hetzelfde
verstaan als in de Wet op Woonwagens en Woonschepen
(Staatsblad 1918 Ho. 492).
Art. 2.
Wegens het doen verblijven van een woonwagen op de
standplaatsen, bedoeld in artikel 2 van de verordening op
Woonwagens, wordt belasting geheven.
Art. 3.
Belastingplichtig is de houder van de vergunning, bedoeld
in de Wet op Woonwagens en Woonschepen (Staatsblad
1918 Ho. 492). Bij ontstentenis of ontbreken van dezen is
belastingplichtig de gebruiker van den woonwagen. Burge
meester en Wethouders beoordeelen, wie als de gebruiker
van den woonwagen moet worden aangemerkt.
Art. 4.
De belasting bedraagt ƒ0.25 per dag voor eiken woon
wagen. Een gedeelte van een dag wordt voor een dag
gerekend.
Art. 5.
De belasting is verschuldigd voor eiken dag, waarmede
het verblijf in deze gemeente den tijd van veertien al
dan niet achtereenvolgende dagen binnen hetzelfde kalender
jaar te boven gaat.
Art. 6.
De belastingplichtige, die een plaats met een woonwagen
op de in artikel 2 van deze verordening bedoelde stand
plaatsen inneemt of die van die plaatsen vertrekt, is ge
houden daarvan onverwijld kennis te geven aan den daartoe
door Burgemeester en Wethouders aangewezen politiepost.
Art. 7.
Voor de toepassing van de artikelen 2655 en 265c der
Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen
in de plaats van den Baad, van Burgemeester en Wet
houders of van den Burgemeester.
Art. 8.
Het bewijs van betaalde belasting, bedoeld in artikel 3
van de verordening regelende de invordering van deze
belasting, moet steeds in den woonwagen aanwezig zijn.
De belastingplichtige is gedurende zijn verblijf binnen de
gemeente gehouden zorg te dragen, dat dit bewijs op de
eerste vordering aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 1
dier verordening, wordt getoond en hun, desgevraagd, in
handen wordt gegeven.
Art. 9.
Deze verordening treedt in werking op een nader door
Burgemeester en Wethouders te bepalen dag.
VERORDENING,
regelende de invordering van een belasting onder den naam
van „Staangeld voor woonwagensin de
gemeente Leiden.
Artikel 1.
De invordering van deze belasting geschiedt door de daartoe
door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren.
Art. 2.
De belasting is bij den dag invorderbaar.
Art. 3.
Van iedere betaling wordt een gedagteekend ontvang
bewijs afgegeven. De datum van dit ontvangbewijs wordt
aangemerkt als het tijdstip, waarop het bedrag der belas
ting ter kennis van den belastingplichtige is gebracht, tenzij
dit bedrag reeds op een ander tijdstip aan den belasting
plichtige werd medegedeeld.
Art. 4.
Kan het bewijs, bedoeld in het vorig artikel, niet op de
eerste vordering aan de in artikel 1 genoemde ambtenaren
worden getoond, dan is, onverminderd het bepaalde bij
artikel 5, de belasting alsnog verschuldigd.
Art. 5.
Onverminderd het bepaalde bij artikel 271 der Gemeente
wet, wordt het niet of niet behoorlijk vervullen van de
formaliteiten, welke tot richtige heffing der belasting in de
heffingsverordening worden gevorderd, gestraft met hechte
nis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste
vijf en twintig gulden.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking tegelijk met de ver
ordening, regelende de heffing van een belasting onder den
naam van „Staangeld voor woonwagens" in de gemeente
Leiden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.