155
leerjaar van dat onderwijs geen Rijkssubsidie meer wordt
verleend.
Hoewel wij deze interpretatie in strijd achten met de
wordingsgeschiedenis van de betrekkelijke bepaling, komt
het ons niet waarschijnlijk voor, dat de Minister op deze
uitlegging terug zal komen. Gevolg hiervan zal zijn, dat
de gemeente aan Rijks vergoeding zal derven een bedrag
van 9600.per jaar en bovendien een vrijwel gelijk
bedrag meer zal moeten uitkeeren aan de bijzondere cursussen
voor vervolgonderwijs, zoodat reeds aanstonds voor openbaar-
en bijzonder vervolgonderwijs in totaal een bedrag van
20.000.per jaar meer dan tot dusver voor rekening
der gemeente zou komen.
Waar de wettelijke verplichting tot het geven van ver
volgonderwijs uit de wet is gelicht, is bij ons de vraag
gerezen, of een zoo groote meerdere uitgaaf wel gewettigd
is, vooral nu de Minister heeft medegedeeld, dat de werking
van zijne aanschrijving van 11 Januari 1923 No. 12844',
L. O. A., niet langer mag duren en derhalve van stonden
aan volledige uitvoering moet worden gegeven aan de bepa
lingen der nieuwe Leerplichtwet. O. i. mag worden aange
nomen, dat door de uitbreiding van den verplichten leertijd
de behoefte aan vervolgonderwijs niet meer in die mate als
thans zal worden gevoeld. Met den Inspecteur van het
lager onderwijs en de Plaatselijke Schoolcommissie, wier
advies wij over de onderwerpelijke aangelegenheid hebben
ingewonnen, zijn wij niettemin na ampele overweging tot
de overtuiging gekomen, dat het ongewenscht zoude zijn
de cursussen voor vervolgonderwijs thans reeds op te heffen.
Deed men dat wel, dan zou aan een op het oogenblik nog
belangrijk aantal leerlingen 180) plotseling de gelegenheid
worden ontnomen om zich verder te ontwikkelen. Omzet
ting van de cursussen in scholen voor nijverheidsonderwijs
gelijk in enkele gemeenten heeft plaats gevonden verdient
hier naar onze meening geen aanbeveling, immers blijkt
ook uit het bij de stukken gevoegde advies van de hoofden
der cursussen dat juist het in de cursussen voor vervolg
onderwijs gegeven onderwijs door de leerlingen wordt begeerd.
Bovendien wordt in deze gemeente reeds in voldoende mate
voorzien in de behoefte aan nijverheidsonderwijs.
Hiermede willen wij nu niet zeggen, dat ook in het ver
volg op dezelfde wijze als tot nu toe met het vervolgonder
wijs moet worden voortgegaan. De toestand van de gemeente-
financien toch laat o. i. niet toe, dat voor dit onderwijs een
zoo aanzienlijk offer wordt gebracht. Acht men nu met ons
College opheffing der cursussen niet gewenscht zoolang deze
nog een zoo groot aantal leerlingen tellen en is men met
ons van oordeel, dat het vervolgonderwijs met het oog op
de kosten niet op dezelfde wijze kan worden voortgezet,
dan ligt het O. i. voor de hand, dat de oplossing moet worden
gezocht in inkrimping van het onderwijs, teneinde daardoor
te komen tot vermindering der extra-kosten. Tot deze con
clusie komen ook de verschillende adviseurs.
Naar onze meening kan het vervolgonderwijs voortaan
worden gegeven in twee achtereenvolgende leerjaren. In ver
band daarmede zou dan het vak Yaderlandsche Geschiedenis,
dat thans in het 3de leerjaar wordt gegeven, kunnen ver
vallen. De ondervinding heeft trouwens geleerd, dat het
onderwijs in dit vak aan deze cursussen weinig resultaten
oplevert.
Verder zouden wij het zomergedeelte van de cursussen
willen doen vervallen en het aantal leerlingen per klasse
van 20 tot 24 willen opvoeren. Een grooter aantal leerlingen per
klasse achten wij voor dit onderwijs, waar, door de sterk
uiteenloopende vorderingen der leerlingen, dikwijls hoofdelijk
onderricht moet worden gegeven, niet gewenscht.
Zal het vervolgonderwijs eenig nuttig effect blijven sor-
teereD, dan moet de inkrimping o. i. niet verder gaan dan
boven is aangegeven. Met 1 October a.s. zouden wij echter
het onderwijs nog op de gewone wijze wenschen te doen
voortgaan. De door ons noodig geoordeelde veranderingen
zouden dan aan het einde van den a.s. wintercursus, d. i.
derhalve op 1 April 1924, kunnen ingaan, zoodat in den
zomer 1924 geen vervolgonderwijs meer zoude worden
gegeven.
Vervalt het zomergedeelte, dan zal de cursus loopen van
1 October tot 1 April, en moeten dan de nieuwe leerlingen
derhalve op 1 October toegelaten worden.
Wordt het vervolgonderwijs geregeld als boven is aange
geven, dan zullen de meerdere kosten, voor openbaar en
bijzonder vervolgonderwijs gezamenlijk, naar raming tot
ƒ10.000. per jaar worden teruggebracht. Op den duur zullen
die kosten vermoedelijk belangrijk lager worden, aangezien,
gelijk wij reeds eerder hebben opgemerkt, het ons zeer
waarschijnlijk voorkomt, dat na volledige doorvoering van
het verplichte 7e leerjaar het aantal leerlingen van het vervolg-
ohderwijs aanmerkelijk zal verminderen.
Wij moeten er nog op wijzen, dat uit de Lager Onder
wijswet 1920 is vervallen art. 34, waarbij werd bepaald,
dat het hoofd van- en de onderwijzers aan cursussen voor
vervolgonderwijs, als zoodanig eene belooning genieten vol
gens de regelen bij algemeenen maatregel van bestuur te
stellen. Die algemeene maatregel van bestuur is het „Bezol
digingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1920". Nu art. 34
niet meer geldt, zal door Uwe Vergadering de bezoldiging
van het onderwijzend personeel bij het vervolgonderwijs
moeten worden vastgesteld. Aangezien de bezoldiging, welke
dat onderwijzend personeel krachtens het Bezoldigingsbesluit
tot nu toe ontving, ons niet te hoog voorkomt en het bedrag
dier bezoldiging verband houdt met den duur van den
cursus, zoodat dus door inkrimping van den cursus tot een half
jaar het personeel al aanmerkelijk minder salaris zal genie
ten, is er o. i. alle aanleiding om de salarisregeling, die tot
dusverre gegolden heeft, te handhaven. Na het bovenstaande
vereisclit de hierbij aangeboden ontwerp-verordening o.i. geen
verdere toelichting.
Mitsdien geven wij U in overweging over te gaan tot
vaststelling van de navolgende verordening:
VERORDENING,
regelende het Openbaar Vervolgonderwijs te Leiden.
Artikel 1.
In ten minste 2 gemeentescholen, daartoe door Burge
meester en Wethouders aan te wijzen, wordt aan hen, die,
na het gewoon lager onderwijs te hebben genoten, de lagere
school hebben verlaten en niet meer onder de verplichting
vallen dit onderwijs te volgen, voor jongens en meisjes
afzonderlijk, gelegenheid gegeven tot het ontvangen van
vervolgonderwijs.
Art. 2.
Het onderwijs wordt in twee achtereenvolgende leerjaren
gegeven.
Art. 3.
Het onderwijs, toegankelijk voor jongens of voor meisjes,
wordt gegeven van 1 October31 Maart des Maandags,
Dinsdags, Donderdags en Vrijdags, telkens des avonds van
79 uur.
Art. 4.
De vakken, waarin onderwijs wordt gegeven, zijn:
A. voor de jongens:
1°. Lezen.
2°. Rekenen.
3°. Nederlandsche taal.
4°. Aardrijkskunde.
5°. Teekenen.
6°. Kennis der natuur.
B. voor de meisjes:
1°. Lezen.
2°. Rekenen.
3°. Nederlandsche taal.
4°. Aardrijkskunde.
5°. Kennis der natuur.
6°. Nuttige handwerken.
Art. 5.
Het aantal leerlingen per klasse bedraagt in den regel
niet meer dan 24. Van dien regel kunnen Burgemeester en
Wethouders in bijzondere gevallen afwijking toestaan.
Art. 6.
Voor het onderwijs in de nuttige handwerken aan een
meisjesschool zal voor elk tweetal klassen of afdeelingen
een vakonderwijzeres worden aangesteld.
Art. 7.
De inschrijving van leerlingen heeft plaats bij het hoofd
der school in de maand September. De toelating der leer
lingen geschiedt door Burgemeester en Wethouders.
De toelating der leerlingen heeft plaats in de eerste volle
week der maand October.
Met toestemming van Burgemeester en Wethouders kunnen
in bijzondere gevallen ook tusschentijds leerlingen worden
toegelaten.
Art. 8.
De regelen omtrent orde en tucht, gesteld voor de open
bare lagere scholen in de gemeente, zijn ook voor het
vervolgonderwijs van toepassing.