MAANDAG 30 JULI 1923. 153 De heer van der Lip zegt, dat men daarmede geen rekening kan houden. Het schoolgeld is bij vooruitbetaling ver schuldigd. De Voorzitter meent, dat het systeem van schoolgeldheffiug niet anders te regelen is. Men kan het vaststellen van het kohier der schoolgelden niet laten wachten op de vaststelling van het kohier van de Rijksinkomstenbelasting van bet loopende belastingjaar. Dat men tengevolge daarvan schoolgeld betaalt naar het inkomen van een vorig belastingjaar, men mag het betreuren, maar dit is ook bij de Rijksinkomstenbelasting zeil het geval, omdat de aanslagen betrekking hebben op de inkomens van een vorig jaar. Iemand met dalende inkomsten betaalt percentsgewijs dus meer belasting dan iemand met stijgende inkomsten. Indien zich moeilijkheden voordoen, omdat iemand werkelijk zijn inkomen, waarnaar het schoolgeld is berekend, niet meer heeft, zoodat hij zijn schoolgeld bezwaarlijk kan voldoen, moet men zich met artikel 9 van de invorderingsverordening redden. De heer van Stralen vraagt of het absoluut is uitgesloten, waar het kohier der schoolgelden in Februari is vastgesteld, dat daarbij rekening was gehouden met de aanslagen der Rijksinkomstenbelasting 19221923. De Voorzitter antwoordt, dat men beslist als basis moet nemen het kohier der Rijksinkomstenbelasting, dat op 1 Sep tember bekend is, omdat men anders tot de grootste onbillijk heden komt. Dat het kohier te laat wordt vastgesteld doet er niets toe. De heer Knuttel doet opmerken, dat het vrijstellen van de menschen, die niet kunnen betalen, een gebrekkig hulp middel is. Er zijn menschen, die te veel betalen, en daarom zou spreker de zaak aldus willen oplossen, dat het kohier der schoolgelden samenviel, niet met het schooljaar, maar met het kalenderjaar. De oude leerlingen kan men van Januari tot Januari laten betalen, terwijl men'voor de nieuwe leerlingen dan begint met een aanslag van September tot ultimo December en hen dan later eveneens over een geheel jaar aanslaat. Dat zal niet zoo overmatig meer werk mede brengen. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 2 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 3 en 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 5 (Zie Ing. St. No. 224 blz. 112.) De heer Meijnen wenscht zijn bezwaar te uiten tegen de verhooging der maxima, voorkomende in artikel 5. Toen in November 1921 de vorige schoolgeldheffing werd behandeld, stond in het stuk van Burgemeester en Wethouders te lezen, dat de kostende prijs voor het lager onderwijs, voorzoover de gemeente dien betaalde, bedroeg 105.per leerling en per jaar, en omdat Burgemeester en Wethouders als verhouding tusschen lager onderwijs en uitgebreid lager onderwijs aan namen '11|, werd dus de kostende prijs voor het uitgebreid lager onderwijs gesteld op 150.Als maxima werden dus genomen resp. de getallen 100.en 150.—. Intusschen is die verhouding van 1gewijzigd in 11£, maar nu is men voor het uitgebreid lager onderwijs uitgegaan van een kostprijs van 150.en door deeling door 1 gekomen tot een bedrag van 120.voor 'het lager onderwijs. Deze getallen gelden thans als maxima. Die getallen waren gebaseerd op gegevens, welke ontleend waren aan 1920, maar 1920 is een nog al duur jaar voor het onderwijs geweest, want toen zijn ingevoerd de hoogere salarissen voor de onderwijzers. De gemeente was toen ook verplicht hare destijds zeer vele surnumeraire onder wijzers te salariëeren naar die hoogere salarisregeling. Hetgeen sedert voorgevallen is op het terrein van het onder wijs, heeft er zeker niet toe bijgedragen om den kostenden prijs te verhoogen. Spreker wijst op de vergrooting van het aantal leerlingen per klasse, de afschaffing van hetambulantisme van de hoofden, de vervanging van de vakonderwijzeressen door klasse-onderwijzeressen. Daarom heeft het spreker nu teleurgesteld, dat in dit voor stel van hoogere maxima sprake is, namelijk voor het gewoon lager onderwijs 140.in plaats van 120.en voor het uitgebreid lager onderwijs 175.in plaats van 150. Daartoe bestaat geen aanleiding en spreker hoopt dan ook dat de Raad die hoogere maxima niet zal aanvaarden. Door aanvaarding van die hoogere maxima zou ook inge voerd worden een min of meer nieuw principe; men zou namelijk komen tot maxima, welke den kostenden prijs van het onderwijs zouden overtreffen. Wanneer de ouders nog belangrijk meer moeten betalen dan den kostenden prijs, dan lijkt het spreker, alsof het beginsel wordt ingevoerd, dat voor dekking van het tekort, dat er natuurlijk op het budget van het onderwns is, omdat zeer vele menschen dien kosten den prijs niet kunnen betalen, mede moet zorgen de kleine kring van ouders, die meer dan den kostenden prijs kunnen betalen, hetgeen spreker niet juist voorkomt. Waar het onderwijs een tak van dienst is, die de geheele gemeenschap aangaat, moet men de tekorten niet voo'r een deel laten dekken door het surplus, dat sommige ouders van schoolgaande kinderen hebben te betalen, maar is de geheele burgerij daarvoor aan gewezen. Hierbij merkt spreker nog op, dat volgens de wet het schoolgeld niet dient om alle kosten te dekken, doch slechts een tegemoetkoming in de kosten is. Uit deze verhoogde maxima komen bovendien een paar bezwaren voort, waarop spreker wil wijzen. Het is gewenscbt het schoolgeld voor het uitgebreid lager onderwijs lager te houden dan dat voor het Gymnasium en de Hoogere Burger school, ook omdat de kosten van het uitgebreid lager onder wijs lager zijn dan die van het onderwijs op Gymnasium en Hoogere Burgerschool. In de totdusverre bestaande regeling naderde het schoolgeld voor het uitgebreid lager onderwijs dat voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool in sommige gevallen al heel dicht en dat is bij de voorgestelde regeling nog sterker het geval. Dat acht spreker onjuist, omdat men aan de breede categorie van ouders, die voor hun kinderen van het uitgebreid lager onderwijs willen gebruik maken, den weg tot dat onderwijs niet moet versperren. Het uitgebreid lager onderwijs breidt zich de laatste jaren enorm uit, het geen onder meer kan blijken uit het feit, dat, terwijl er vroeger te Leiden slechts twee of drie uitgebreid lager onderwijs- scholen waren, men er thans zeven heeft: 2 openbare, 2 Christelijk-Protestantsche en 3 Katholieke, en ook uit de omstandigheid, dat aan het uitgebreid lager onderwijs-examen, dat dit jaar voor den 17den keer werd gehouden, thans door 3600 candidaten is deelgenomen tegen 36 in 1908, dus thans het honderdvoudige. Men mag dus het uitgebreid lager onder wijs niet in benarde omstandigheden brengen, hetgeen dreigt te gebeuren doordat men de maxima brengt op f 150.en f 175.Onderscheiden ouders, die niet altijd beseffen, waar om het uitgebreid lager onderwijs voor veel kinderen beter is dan het onderwijs op Gymnasium of Hoogere Burgerschool, zullen, als eerstgenoemd onderwijs even duur en in sommige gevallen zelfs een tikje duurder is dan laatstgenoem do nderwijs, er veel spoediger toe komen hun kinderen te sturen naar inrichtingen, waar ze lang niet alle passen en dan ook vol strekt niet alle slagen, dan naar een uitgebreid lager onderwijs- school, waar zij beter op hun plaats zijn en vanwaar zij, na in drie jaren een afgerond geheel van bruikbare kennis te hebben opgedaan, veelal een geschikte plaats in de maatschappij kunnen vinden. De belangrijke uitbreiding, weiketen gevolge van tesferken toe voer, Gymnasium en Hoogere Burgerschool zouden moeten onder gaan, zou ook economisch niet goed werken voor de gemeente, want de voorziening in een eventueel tekort aan lokalen en leerkrachten bij dat onderwijs zou natuurlijk veel meer kosten dan op het gebied van het U. L. En verder zou een te groote toevoer van leerlingen naar Gymnasium en Hoogere Burgerschool ook weder leiden tot een te grooten toevoer naar de academieimmers men ziet nu reeds, hoeveel afge studeerden eenvoudig geen plaats meer in de maatschappij kunnen vinden. Spreker wenscht dus handhaving van de tegenwoordige maxima 120.en f 150.— en stelt mitsdien met den heer Huurman een motie voor, waarbij Burgemeester en Wet houders verzocht worden deze tabellen terug te nemen en te komen met nieuwe tabellen, die als maxima f 120.en 150.hebben. Spreker begrijpt, dat het voor den geachten Wethouder niet aangenaam is, om aan het einde van zijn wethouders schap nog de consequentie van de eventueele aanneming dezer motie te aanvaarden, maar toch hoopt spreker, dat de motie door den Raad zal aangenomen worden, mede omdat dan het belangrijke U. L. O. de kansen zal krijgen, welke het inderdaad verdient. De Voorzitter deelt mede, dat hij heeft ontvangen een motie van de heeren Meijnen en Huurman, die aldus luidt: »De Raad, van oordeel, dat de tegenwoordig geldende schoolgeld-maxima niet behooren te worden verhoogd, noodigt Burgemeester en Wethouders uit, in plaats van de voorgestelde tabellen I en II (ingekomen stuk 224), omgewerkte tabellen in te dienen, waarbij als maxima blijven gelden f 120. voor het L. O. en ƒ150.voor het U. L. O." De motie wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter zegt, dat boven de derde kolom in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 9