150 MAANDAG 30 JULI 1923. meester en Wethouders gaarne de noodige gegevens ontvangen. Spreker komt thans op de mededeelingen van den Wet houder omtrent de huurverhoogingen. Hij stelt voorop, dat het antwoord, door de Huurcommissie te dien aanzien aan het College gegeven, zeer onvolledig is. Op het allerlaatste oogenblik hebben Burgemeester en Wethouders het advies der Huurcommissie gevraagd omtrent de wenschelijkheid om den Minister dergelijk verzoek te doen, en spreker heeft zich ertegen verklaard om Burgemeester en Wethouders te adviseeren die aanvraag niet te doen. Volgens spreker is er alle aanleiding toe, want er is geen quaestie van, dat over het algemeen te Leiden voor de woningen de huurprijzen met 45% zouden zijn verhoogd. In vele gevallen is door de Huurcommissie toegestaan een huurverhooging van 45% of 50%, wanneer het onderhoud der woningen niets te wenschen overliet, maar in een groot aantal gevallen, waarin van vol doende onderhoud der woningen geen sprake was, is slechts een geringere huurverhooging toeges'aan. En ten aanzien van andere woningen is geen verhooging aangevraagd of hebben de eigenaren genoegen genomen met verhoogingen met 30 of 35 Wat betreft de huurprijzen der woningen, in het rapport der Gezondheidscommissie genoemd, 800 in getal, voor de meesten is geen verdere huurverhooging toegepast dan de vrije 20% van de oude wet; de eigenaren van die krotten hebben aan de Huurcommissie geen grootere verhooging durven te vragen waarschijnlijk, omdat zij begrepen niet veel kans te hebben dat daaraan voldaan zou worden. Wanneer Burgemeester en Wethouders dergelijke aanvraag tot beperking der huurverhooging niet tot de Regeering richten, dan zal het gevolg zyn, dat aanstaanden Zaterdag de eigenaren van die prachtige woningen de huurders zullen nopen 20%, 30% meer huur te betalen. Een beperking der huurverhooging lot 30% en 40% is ook noodzakelijk in ver band met de verslechtering van den economischen toestand. In de wet van 1921 is de bepaling, dat de Huuicommissiën geleidelijk moesten overgaan tot een huurverhooging van 45%, vooral opgenomen, omdat den eigenaren een billijke opbrengst moest worden verzekerd en opdat zij, wat zij totnogtoe niet hadden, in de huurverhooging in zekeren zin een verhooging van hun levensstandaard konden zien. Waar thans echter de levensstandaard achteruitgaande is, niet het minst voor degenen, die deze woningen moeten betrekken, is de aanleiding, die er vroeger voor de huurverhoogingen bestond, niet zoo klemmend meer. Een maximum van 50% is daarom allerminst gewenscht en spreker steunt dan ook de motie van den heer Dubbeldeman, tegen welker aanneming te minder bezwaar bestaat, omdat, al worden de maxima respectievelijk 40% en 30%, ieder huiseigenaar, die zijn woningen goed onderhoudt, de vrijheid behoudt een verhoo ging van 50% te vragen en, gezien het feit, dat de Huur commissie meermalen verhoogingen van 45 heeft toegestaan, de zekerheid bestaat, dat de huiseigenaren door de Huur commissie billijk worden behandeld. De heer Kooistra vraagt aan den Wethouder hoe deze gekomen is tot het getal van 853 woningen, dat hij als het tekort in 1919 heeft genoemd, of dat door de Bouwvereeni- gingen is opgegeven dan wel het resultaat van een telling is. Wat de nieuwe plannen aangaat, de afwerking daarvan ligt in een verre toekomst. Men kan in dat opzicht niet op een grooten spoed, die betracht zou worden, bogen, want al dient men plannen in, die, wat den kubieken inhoud betreft, aan de cijfers, door den Minister voorgeschreven, voldoen, dan pingelt men nog af, als er een kamer een centimeter te breed mocht wezen, en keurt men die plannen niet goed. Bij een plan van »Tuinstadwijk" was de bovenwoning iets grooter dan de benedenwoning en toen werd in overweging gegeven een ander plan in te dienen. Het bestuur heeft toen door bemiddeling van een op dit gebied invloedrijk persoon gedaan gekregen, dat het plan mocht doorgaan, omdat de totale kubieke inhoud der twee woningen overeenkwam met de voorschriften van den Minister. Spreker vreest, dat het wel einde 1924 zal worden, alvorens alle nieuwe plannen zullen zijn uitgevoerd, en hij komt bij zijn berekening nog tot een tekort van 800 woningen. Men zal dan geenszins door het tekort heen zijn en spreker trekt dan ook de juistheid van de cijfers van den Wethouder in twijfel. In het overzicht, dat de Federatie van Woningbouw- vereenigingen indertijd heeft gemaakt, komen geheel andere cijfers voor. Daarbij is ook de dubbele bewoning aangenomen als onderdeel van het woningtekort. Spreker zou dus gaarne alsnog van den Wethouder ver nemen op grond waarvan dat tekort van 853 woningen in 1919 weggevallen is. De heer Mulder zegt, dat de sprekers over het algemeen niets bewezen hebben doch slechts spreken van vermoeden, en dergelijke. Daarmede schiet men niets op. Spreker heeft in eersten termijn verklaard, dat, als alle aanhangige plannen zullen uitgevoerd zijn en dat kan wel einde 1924 worden er toch weder eenige woningnood zal bijgekomen zijn door vestiging hier en door het sluiten van huwelijken. Men moet eigenlijk geregeld aan den gang blijven en dat geschiedt, maar het wordt niet overdreven, want men moet verstandig handelen en maar niet raak bouwen. En als men gekomen zal zijn tot opheffing van het woning tekort, dan zal men er zeer ernstig aan moeten gaan denken om te voorzien in den nood van de menschen, die thans in de krotten wonen. De heer Dubbeldeman zegt, dat spreker ten onrechte al even optimistisch is als indertijd de heer van der Pot. Spreker doet daartegenover opmerken, dat men rekening moet houden met de cijfers, welke men uit gegevens kan verzamelen, en die kunnen wel eens liggen aan den een^n of aan den anderen kant. Wat betreft de quaestie, dat de nieuw gebouwde huizen te duur zijn, spreker heeft zich daarover altijd bezorgd ge maakt als bouwplannen in den Raad aan de orde waren. Hij wijst er in dit verband op, dat, toen Burgemeester en Wet houders kwamen met het plan van die 162 woningen, hier in den Raad gezegd werd, dat die woningen niet mooi genoeg waren, terwijl het de bedoeling van Burgemeester en Wet houders was ten aanzien van die woningen tot huren te komen, die zooveel mogelijk onder het bereik van de bewo ners zouden zijn. Hij ondervindt nu zelfs reeds, dat het ver huren der woningen van »Tuinstadwijk" niet zoo gemakkelijk gaat, omdat die woningen te mooi en daardoor te hoog in huur zijn. Het aantal onverhuurde woningen bedraagt echter slechts 21 en de huren varieeren van f 7.75 tot f 10. per week. Spreker acht het verstandig niet in te gaan op het denk beeld van den heer Dubbeldeman om door de werkloozen den toestand eens precies te laten opnemen. Burgemeester en Wethouders kunnen er tot zekere hoogte toch wel achter komen. Voor het verkrijgen der cijfers, door spreker genoemd, zijn geen gegevens aan de woningbouwvereenigingen gevraagd; dat zou niet de goede weg geweest zijn. Hoe men komt aan de bewering, dat de heeren tnet een kluitje in het riet worden gestuurd, begrijpt spreker niet. De heer Dubbeldeman. Dat bewijzen de mededeelingen van Mr. van der Pot, maar ik beweer niet, dat het met opzet is gebeurd. Al de heeren zijn braaf. De heer Mulder wijst er vervolgens op, dat het nut van deze onbewoonbaarverklaringen volgens de heeren nihil is, omdat die woningen toch bewoond moeten blijven. Alleen de heer Knuttel erkende, dat al wat op dit gebied is verkregen althans binnen is, omdat met die afgekeurde woningen geen kwaad meer kan worden gedaan. Men moet er zich over verheugen, dat een aantal woningen afgekeurd is, omdat van die woningen althans de huren niet meer kunnen worden verhoogd. Aan het adres van den heer van Stralen, naar wiens meening het gemeentebestuur over te weinig gegevens be schikt, doet spreker opmerken, dat de cijfers, door hem naar voren gebracht, slechts schattingen zijn en niets bewijzen. Wat de oprichting van een woningbeurs aangaat, Burge meester en Wethouders zijn na overweging en bespreking met deskundigen in andere gemeenten tot de conclusie ge komen, dat een dergelijke instelling geen gunstige resultaten zou opleveren. Den heer Kooistra deelt spreker mede, dat dat cijfer van 853 woningen is verkregen uit gegevens, verstrekt door Bouw- en Woningtoezicht en de Huurcommissie. De heer Kooistra. Daaraan hebben wij niets. De heer Mulder zegt, dat hij niets heeft aan het cijfer van 800 woningen, door den heer Kooistra genoemd en blijkbaar afkomstig van de Federatie van Woningbouwver eenigingen. Het officieele schrijven, dat Burgemeester en Wethouders te dezer zake van de Huurcommissie hebben ontvangen, luidt als volgt Leiden, 30 Juli 1923. In antwoord op Uwe missive van 26 dezer no. 3/305 R. (Huurc.wet) hebben wij de eer U te berichten dat, in door snee genomen, hier te Leiden huurverhoogingen tot 45 zijn goedgekeurd boven de huurprijzen van 1 Januari 1916 en 35 boven de huurprijzen van 1 Januari 1918 en dat in enkele gevallen, wanneer daartoe aanleiding bestond, resp. tot 50% en 37|%, en zelfs ook nog hierboven werd gegaan. De Huurcommissie wenscht evenwel de opmerking te maken dat er in deze gemeente nog vrij wat woningen zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 6