MAANDAG 30 JULI 1923.
149
die de gemeente gaat bouwen, wat bet werk van den Burge
meester is. Noch Wethouder de Lange noch Wethouder Mulder
hebben totstandgebracht wat noodig was.
Spreker keurt het af, dat Burgemeester en Wethouders
nooit eigener beweging met mededeelirigen omtrent het vraag
stuk van de woningtoestanden komen en dit alleen geschiedt,
als Raadsleden er naar vragen. Er zijn ambtenaren genoeg
De Voorzitter. Die hebben genoeg te doen.
De heer Dubbeldeman zegt, dat men met behulp van de
werklooze vakaibeiders zeer goed een zoodanige enquête had
kunnen instellen, dat een behoorlijk antwoord op zijn vragen
was te verkrijgen geweest.
Spreker trekt de juistheid van de cijfers, door den Wethouder
gegeven, in twijfel en hij doet dat op grond van het feit, dat
ondanks de optimistische mededeelingen van Mr. van der Pot,
men einde 1923 nog niet daar zal zijn, waar men in 1921
reeds had moeten wezen. De Raad zal zich echter bij het
antwoord van den Wethouder moeten neerleggen, want zelf
kan de Raad geen enquête instellen. Spreker vraagt op welke
wijze het onderzoek heeft plaats gehad. Heeft men alleen
gegevens gevraagd aan de woningbouwvereenigingen, dan
vreest spreker, dat men gebruik heeft gemaakt van verouderde
cijfers. De Federatie van Woningbouwvereenigingen heeft
indertijd een onderzoek ingesteld. Die gegevens zijn al meer
dan 14 maanden oud en men heeft er nu niet veel houvast
meer aan.
Spreker ontkent groote woorden gebruikt te hebbenspreker
heeft zijn vragen uitsluitend in het belang der volkshuisvesting
gesteld, omdat het noodzakelijk is om eindelijk uit de misère
te komen.
Wat betreft de bewoonde onbewoonbaar verklaarde woningen
wil spreker vragen, hoe lang het volgens Burgemeester en
Wethouders nog kan duren, eer er een eind zal zijn gekomen
aan de bewoning van dergelijke woningen. Het geeft toch niets,
of de Raad woningen onbewoonbaar verklaart, als niet tevens
er voor gezorgd wordt, dat andere woningen daarvoor in de
plaats komen, en volgens de door den Wethouder gegeven
cijfers zul dit vooreerst nog niet het geval zijn; daarmede
zal het alleen maar mogelijk zijn te voorzien in de behoeften
van degenen, die of geen woning hebben of bij anderen inwonen.
Het spijt spreker niet van den Wethouder vernomen te
hebben, dat hij bereid is de Regeering te vragen om te
Leiden de wettelijke huurverhooging niet hooger te doen zijn
dan 40 Het feit, dat hier voor tal van woningen de huur
reeds met 45 is verhoogd, kan geen reden zijn om die
aanvraag niet te doen; dan kan men het toch aanvragen
met het oog op de woningen, waarvan de huren nog niet
met 45 zijn verhoogd en bij het in werking treden der
wijzigingswet onmiddellijk zullen verhoogd worden, waartoe
allerminst aanleiding is, omdat aan onderhoud der woningen
enz. weinig of niets gedaan wordt. Er staan te Leiden
geheele rijen arbeiderswoningen, waaraan ten eeuwigen dage
niets gedaan wordt. Spreker noemt het geval van iemand,
die zijn woning moest verlaten en ging wonen in een huis
van de Haagsche vereeniging »Nationaal Grondbezit". De
man kreeg een woning toegewezen, maar er werd aan die
woning letterlijk niets gedaanspieker heeft zich daarvan
zelf overtuigd. De man heeft zelf door den timmerman, den
behanger en den schilder zijn huis van binnen zoo goed
mogelijk in orde moeten laten maken en toch is de huur
van dit huis dit geldt ook van de geheele rij woningen
in de Hansenstraat bij stukjes en beetjes verhoogd. Het is
noodzakelijk dergelijke stumperds, aan wie huurverhoogingen
worden opgedrongen zonder dat zij er iets voor terugkrijgen,
te beschermen tegen hen, die uit de woninghuren zooveel
mogelijk willen halen.
Spreker kan niet tevreden zijn met het antwoord van den
Wethouder en dient daarom een motie in, welke hij op het
bureau van den Voorzitter deponeert.
De Voorzitter deelt mede, dat hij van den heer Dubbel
deman de volgende motie heeft ontvangen
»De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit den
Minister te verzoeken wel te willen verklaren, dat de maximum-
huurverhooging, welke kan worden toegepast zonder goed
keuring der Huurcommissie, voor Leiden zal bedragen 40%,
respectievelijk 30%."
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Knuttel acht eveneens de cijfers, door den Wet
houder verstrekt, aan den optimistischen kant. Zijn al de
woningen, die opgegeven zijn, gebouwd, dan zal volgens den
heer Mulder het woningtekort zoo niet geheel overwonnen
zijn, dan toch tot eenigszins normale verhoudingen zijn terug
gebracht, maar het zal, meent spreker, nog lang duren voor
dat al die woningen er staan, terwijl dan bovendien de
behoefte weer aanmerkelijk zal zijn toegenomen. Zijn al die
woningen einde 1924 gereed, wat niet pessimistisch is geraamd,
dan zal de behoefte in dien tusschentijd met 300 woningen
zijn gestegen.
Verder wijst spreker er op, dat een vergelijking met andere
plaatsen zeer weinig zeggend is, omdat de menschen, die te
Leiden geen woning kunnen vinden, er weinig aan hebben
of er elders meer menschen zijn, die in hetzelfde geval ver-
keeren als zij. De bestaande toestand te Leiden zegt niet
veel voor de activiteit van het gemeentebestuur en voor de
goedgunstigheid der Regeering, omdat in deze gemeente, waar
de natuurlijke bevolkingsvermeerdering gering is geweest, de
overwinning van het woningtekort gemakkelijker is dan in
plaatsen, waar de toeneming der bevolking grooter is geweest.
In de derde plaats wijst spreker erop, dat, al moge op het
oogenblik de woningnood de hoofdoorzaak zijn van het samen
wonen, dat samenwonen toch in hooge mate zal blijven be
staan bij vermindering of verdwijning van het woningtekort,
omdat de in de laatste jaren gebouwde woningen zoo duur
zijn, dat de huur door de arbeiders niet meer te betalen is.
Wil men de samenwoningen doen verdwijnen, dan zullen de
huren in het algemeen de laagte moeten ingaan. Met het
oog daarop zal het wel van eenig belang zijn om te doen
wat in de motie van den heer Dubbeldeman staat, namelijk
om hier de maximum-verhoogingen van de woninghuur te
stellen op 37% en 45
Daarmede zullen de betrokken huurders eenigszins gebaat
zijn en bovendien zal men wellicht op den duur ook niet
behoeven te komen tot het toestaan van een geleidelijke ver
hooging tot het in de wet genoemde bedrag, omdat onderwijl
door uitvoering van de verschillende plannen het woningtekort
kan zijn gedaald en er dan zooveel minder gelegenheid zal
zijn tot dergelijke huurverhooging. Het is ten slotte altijd
gemakkelijker te zorgen, dat de woninghuren een bepaald
maximum niet bereiken, dan om ze achteraf weder te laten
dalen, als de wet van vraag en aanbod zich in gunstige
richting mocht wijzigen.
Wat betreft de bewoonde onbewoonbaar verklaarde woningen,
spreker hoopt, dat met zoodanige kracht zal worden voort
gebouwd, dat men eindelijk ook eens zal kunnen overgaan
tot ontruiming van die slechte woningen. Eerst wanneer dat
zal zijn geschied zal men kunnen zeggen, dat de woningnood
hier eenigszins overwonnen is; maar spreker betwijfelt sterk,
of dat reeds aan het eind van het volgend jaar het geval
zal zijn.
De heer van Stralen verklaart ook niet bevredigd te zijn
door het antwoord van den Wethouder en ook niet de over
tuiging gekregen te hebben, dat de door den Wethouder
gegeven schatting van het aantal woningen, die te Leiden
nog noodig zouden zijn, ook maar in de verste verte juist
zou zijn.
Men beschikt daarvoor ovër te weinig gegevens en daarom
bejammert spreker het, dat te Leiden, in tegenstelling met
verschillende andere plaatsen, ook plaatsen van gelijke grootte
als Leiden, geen woningbeurs bestaat. De cijfers, door den
Wethouder genoemd, zijn ten deele op deze wijze verzameld:
in samenwerking tusschen Bouw- en Woningtoezicht en de
Huurcommissie houdt men aanteekening van de vestigingen in
de gemeente en van het aantal vertrekkende bewoners; die
cijfers brengt men in verband met het aantal huwelijken,
dat in een bepaald tijdvak is gesloten, en zoo komt men,
naar men meent, tot een vrij juiste schatting van het aantal
woningen, dat noodig is. Spreker meent echter, dat die cijfers
geen voldoende zekerheid geven, en daarom dringt hij bij
het gemeentebestuur aan op het instellen van een woning-
beurs. Hij betreurt het, dat het gemeentebestuur van Leiden
gretig gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te worden
vrijgesteld van de wettelijke verplichting tot. het in het leven
roepen van zulk een inrichting, te meer waar financieele
overwegingen hier niet kunnen gelden, aangezien het Rijk
in de oprichtingskosten een bijdrage kan geven. Heeft men
een woningbeurs, dan zal men spoedig de behoefte aan
woningen kennen.
Verder vestigt spreker de aandacht op een ander euvel,
dat is ontstaan door de hooge bouwkosten der in de laatste
jaren gestichte woningen. Van een groot deel van die woningen
zijn de huren veel te hoog. Het komt zelfs een enkele maal
voor, dat menschen de helft van hun wekelijksch inkomen
aan huur kwijt zijn. De gevolgen zijn dan ook niet uitge
bleven. De vereeniging »DeGoede Woning" heeft aan menschen,
die, door de omstandigheden gedwongen, tot dubbele bewoning
of het nemen van kostgangers hun toevlucht hadden moeten
riemen, de huur opgezegd, terwijl de vereeniging »Tuinstadwijk"
advertentie's moet plaatsen om huurders voor haar nieuwe
woningen te krijgen. Er kwam dus wel een aantal woningen
bij, maar deze voorzagen door de te hooge huurwaarde niet
in de behoefte. Omtrent dit euvel zou spreker van Burge-