148
MAAN HAG 30 JULI 1923.
blijkens het rapport der Gezondheidscommissie veel meer dan
28 woningen behooren te worden afgekeurd. Spreker geett
toe, dat zijn tractie niet zoo sterk vóór afkeuring van wo
ningen is, als er geen nieuwe voor in de plaats kunnen
worden gesteld, maar, zooals spreker veertien dagen geleden
zeide, is de situatie veranderd, aangezien thans door het op
groote schaal afkeuren van woningen kan worden voorkomen,
dat voor die krotten hoogere huren worden gevraagd.
De heer Mulder begint met zijn bevreemding uit te spreken
over de uitspraak van den heer Dubbeldeman, dat Wethouder
van der Pot de zaak goed heeft aangepakt, doch dat er verder
eigenlijk te Leiden niets is geschied. Er is geen stad in
Nederland, waar het woningtekort zoo gering is als juist hier.
Het tekort aan woningen bedroeg uit. 1919 853 woningen;
in de jaren 19191923 is er ten gevolge van het sluiten van
huwelijken een tekort van 957 bijgekomen. In het cijfer van
853 zijn begrepen 90 bewoonde onbewoonbaar verklaarde
woningen. Met aanhangige huuropzeggingszaken ten getale
van 168 wordt het totaal tekort 2068.
In 1920 en '1921 zijn gebouwd 543 woningen; het aantal
gebouwde of in uitvoering zijnde woningen bedroeg in 1922
603; dus totaal 1146. Blijft derhalve een tekort van 922
woningen.
In uitvoering of in voorbereiding zijn de volgende plannen.
„De Eendracht", le gedeelte, 42 woningen; 2e gedeelte 18 wo
ningen plan »Ons Belang", le gedeelte, 26 woningen, 2e gedeelte
34 woningen; plan van de gemeente 162 woningen; een
nieuw plan van de gemeente, dat thans aanhangig is, 146
woningen; »De Eendracht" 420 woningen«Tuinstadwijk" 140
woningen«Eensgezindheid" plan IV 66 woningen en woningen,
door particulieren in 1923 gebouwd of nog te bouwen, 150.
In totaal 904 woningen.
Het aantal samenwoningen bedroeg einde 1919 816; toe
neming door huwelijken 732 van 1920 tot en met 1922 en
105 tot 1 Juli 1923; totaal '1653.
Wanneer nu de aanhangige plannen uitgevoerd zullen
zijn dat zal in 1923 wel niet meer het geval zijn dan
kan men, in het groot genomen, wel aannemen, dat de
woningnood tamelijk wel zal zijn gedaald. Een onderzoek
naar de oorzaken van de samenwoningen heeft dan ook weinig
zin meer.
Met inbegrip van de woningen van «Tuinstad wijk" kwamen
gereed 1146 woningen; trekt men dit af van die 1653, dan
blijft over 507. Wil men zeggen, dat de woningen van «Tuin-
stadwijk" niet klaar zijn, dan bedraagt het tekort op dit
moment 715, maar men weet, dat die woningen ongeveer
klaar zijn.
Spreker komt thans tot de vragen 3 en 4. Volgens de
Huurcommissiewet vóór de wijziging van 1923 kon een hoogere
huurprijs worden bedongen met goedkeuring van de tluur-
commissie.
De Huurcommissie zou geleidelijke huurverhoogingen toe
staan totdat een billijke opbrengst werd verkregen, met dien
verstande, dat geen huurprijs werd goedgekeurd, welke meer
bedroeg dan 50% boven de normale huurwaarde op 1 Januaii
1916 voor de kleine woningen en 37-| boven de normale
huurwaarde op 1 Januari 1918 voor de grootere woningen.
Zooals bekend gold de Huurcommissiewet voorheen alleen voor
kleinere woningen met een huurprijs van ten hoogste ƒ7.
per week. Bij de wijziging in 1918 werden alle woningen,
dus ook de grootere, aan het toezicht van de Huurcommissie
onderworpen. Zonder goedkeuring van de Huurcommissie kon
sinds 1921 een huurverhooging van respectievelijk 20 en
10% van den werkelijken huurprijs op 1 Januari 1916
1 Januari 1918 plaats vinden, tenzij die huurprijs niet was
de normale huurwaarde.
Nu heeft de Huurcommissie over het algemeen voor de
beide categorieën van woningen verhoogingen toegestaan van
respectievelijk ten hoogste 45% en 30%, van de werkelijke
huur of van de aangenomen normale huurwaarde op 1 Januari
1916—1 Januari 1918, dus minder dan de gestelde grens.
De Huurcommissie had ook daarom hooger kunnen gaan,
omdat zij bevoegd was de normale huurwaarde op 1 Januari
1916 respectievelijk 1 Januari 1918 op een hooger bedrag dan
den werkelijken huurprijs te stellen. Zij heeft echter hiervan
een spaarzaam gebruik gemaakt. Wel gebeurde het een enkelen
keer, dat zij buitengewoon onderhoud in aanmerking nam.
Men kan dus over het algemeen aannemen, dat de huurprijzen
voorzooveel althans de zaak bij de Huurcommissie werd aan
gebracht, met respectievelijk 45% a 30 van den werkelijken
huurprijs op 1 Januari 1916 respectievelijk 1 Januari 1918, zijn
verhoogd.
De Huurcommissiewet is thans zoodanig gewijzigd, welke
wijziging 1 Augustus a.s. in werking zal treden, dat zonder
goedkeuring van de Huurcommissie verhooging kan plaats
vinden met 50% respectievelijk 37^% van den werkelijken
huurprijs op 1 Januari 19161 Januaii 1918 (dus niet nor
male huurprijs). Aangezien de Huurcommissie te dezer stede
in het algemeen slechts verhoogingen heeft toegelaten tot
45% respectievelijk 30% van den werkelijken huurprijs, (zij
had de normale huurwaarde kunnen nemen, zoo daartoe
reden bestond) zou dus nog een verdere verhooging met 5
respectievelijk kunnen worden verwacht. Goedkeuring
van de Huurcommissie is sinds de laatste wijziging (1 Juni
1923) alleen vereischt, indien de nieuwe huurprijs hooger is
dan 50% respectievelijk 37| van den werkelijken huur
prijs op 1 Januari 1916—1 Januari 1918. De huurprijs mag
echter in geen geval meer bedragen dan de normale huur
prijs verhoogd met 50 respectievelijk 37-|%.
Nu bepaalt de laatste wijzigingswet ook, dat de Minister
voor bepaalde gemeenten kan voorschrijven, dat zonder goed
keuring van de Huurcommissie slechts een verhooging met,
40% respectievelijk 30% vergund zal zijn. In dat geval zal
de Huurcommissie echter, zooals ook vroeger bepaald was,
geleidelijke verhooging toestaan, totdat de normale huurprijs
verhoogd met 50 respectievelijk 37± is verkregen.
Is het doel der vraag om op een voorschrift, als bedoeld
aan te sturen, dan zou dat voor Leiden weinig doel hebben,
daar de huurprijzen hier reeds met 45% respectievelijk 30%
verhoogd zijn.
Alleen zou men het geval hebben, dat de verhooging met
5 respectievelijk 1\ die thans vrij is, onderworpen
werd aan de goedkeuring der Huurcommissie. Echter zou
deze gehouden zijn geleidelijke huurverhooging tot 50%
respectievelijk 37| van de normale huurwaarde toe te staan.
Een statistiek van de verhoogingen bestaat niet; het maken
daarvan zou veel tijd en geld vorderen en het nut zou daar
aan niet evenredig zijn, gelet op het door spreker mede
gedeelde.
Wat de vijfde vraag betreft, het aantal bewoonde onbe
woonbaar verklaarde woningen bedraagt op liet oogenblik
111; daarbij komen nu die 28, waarvan hier sprake is; ver
der heeft nog een onderzoek plaats gehad van de woningen,
291 die door de Gezondheidscommissie waren aan
geduid als slecht en zeer slecht. Te dien aanzien zal de Raad
in de eerstkomende vergadering een besluit kunnen nemen.
Spreker meent, dat de heer Dubbeldeman tevreden kan
zijn met hetgeen reeds geschied is en nog staat uitgevoerd
te worden en dat deze nu niet meer zal zeggen, dat te Leiden
op dit stuk zoo weinig gedaan wordt. Men is nu te Leiden
zoover gekomen, dat, als alle aanhangige plannen uitgevoerd
zullen zijn, de grootste woningnood ongeveer voorbij zal zijn.
Natuurlijk moet men er rekening mede houden, dat zich hier
menschen van elders vestigen en dat er voortdurend huwe
lijken gesloten worden. Het aantal huwelijken kan men sinds
Juni stellen op 20 per maand.
Voor het samenwonen zijn verschillende oorzaken. Het zit
niet altijd in het feit, dat er geen woningen zijn; er zijn
heel wat menschen, die overgaan tot het sluiten van een
huwelijk, omdat ze zeer goedkoop kunnen wonen bij familie
en dan spoedig gereed zijn met het zich inrichten. Zelfs
wanneer er woningen over zouden zijn, zou het met het
samenwonen niet geheel gedaan zijn.
Ten slotte deelt spreker mede, dat in het tijdvak 1912
1921, dus in een tijdvak van 10 jaren, het aantal inwoners
van Leiden is vermeerderd met 8000, waarvan 5000 inge
volge annexatie van buitengemeenten. Dus de eigenlijke toe
neming bedraagt 3000.
De heer Dubbeldeman verklaart door het antwoord van
den Wethouder niet veel wijzer te zijn geworden en niet de
overtuiging gekregen te hebben, dat men er te Leiden wat
betreft het voorzien in het woningtekort reeds is. Mr. van der
Pot stelde de zaak ook altijd te optimistisch voor, als hij ver
telde wat in plan en wat in aanbouw was. Had men hem
mogen gelooven, dan was men al lang door het woningtekort
heen geweest, maar de heer Mulder heeft het thans anders
verteld.
Aan mededeelingen omtrent datgene, waaraan wordt gedacht,
en omtrent plannen, welke in voorbereiding zijn of waaraan
men bezig is, hebben de Raadsleden niets. Zij moeten weten
hoe groot het woningtekort is en aan welk soort huizen behoefte
bestaat. De Wethouder heeft dat niet medegedeeld en weet
het dus blijkbaar ook niet. Iemand, die een inkomen van
f 20.of f 25.per week heeft, kan geen f 8.— per week
huur verwonen. Men vaart in dit opzicht op het kompas van
de woningbouwvereenigingen, maar als deze met plannen
komen om behoorlijke woningen te bouwen, worden zij door
het gemeentebestuur in opdracht van den Haag geprest die
woningen, zoowel wat het uiterlijk als den inhoud betreft, te
verknoeien. Thans worden op het Kooipark woningen gebouwd,
welke de menschen niet kunnen betrekken, omdat zij er met
hun meubelen niet in kunnen.
De heer Mulder was ontstemd over de bewering van spreker,
dat sedert het vertrek van Mr. van der Pot niet veel meer
in het belang van de volkshuisvesting was gedaan, maar
spreker heeft een uitzondering gemaakt voor de woningen,