MAANDAG 30 JULI 1923.
147
b. tot het verleenen van vergunning aan die Maatschappij
tot demping van eenige slootgedeeiten op dat veld.
(Zie Ing. St. No. 229.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IX. Voorstel:
a. tot beëindiging van de huurovereenkomst met 1. Snoek,
betreffende de bovenwoning van het perceel Visch-
markt 18;
b. tot verhuring van die bovenwoning aan de Wed. D.
VerzijdenWillemsen.
(Zie lng. St. No. 230.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
X. Voorstel tot overneming in eigendom en onderhoud bij
de gemeente van een gedeelte grond aan den Haarlemmerweg,
vóór perceel Sectie K no. 2699.
(Zie Ing. St. No. 231.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XI. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 14 Januari 1915, (Gemeenteblad No. 2) betreffende het
toelaten van kinderen tot Lichtbeeldenvertooningen.
(Zie lng. St. No. 232.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
XII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 18 Januari 1917 (Gemeenteblad No. 5) op Vergunnings
ei! Verlofslocaliteiten en Logementen.
(Zie Ing. St. No. 233.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
XIII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 28 April 1898 (Gemeenteblad No. 9) op openbare ver
makelijkheden en bijeenkomsten.
(Zie Ing. St. No. 233.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
De Voorzitter stelt voor punt
XIV. Voorste' tot onbewoonbaarverklaring van een 28-tal
woningen.
(Zie Ing. St. No. 234.)
en punt
XV. Interpellatie van den heer Dubbeldeman in zake de
woningtoestanden in de gemeente,
tegelijk te behandelen.
Daartoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
De heer Dubbeldeman zegt, dat zijn vragen, waarvan de
eerste luidt
I. Beschikt het college over statistische gegevens, waaruit
blijken kan, hoe groot het woningtekort in Leiden nog is,
dit in verband met de gevestigde gezinnen binnen deze ge
meente, en zoo niet, zijn Burgemeester en Wethouders dan
bereid, een onderzoek daarnaar in te stellen?
zijn voortgekomen uit een gevoel van onbehaaglijkheid. Als
men spreker vraagt hoe het te Leiden met de volkshuisves
ting is gesteld, dan krijgt hij een gevoel van te zijn in een
huis, dat oogenblikkelijk kan instorten. Niemand weet hoe
de toestand is, althans de Raadsleden niet, en daarom moeten
dezen door Burgemeester en Wethouders volledig worden
ingelicht. Weet het College het ook niet, dan dient er een
onderzoek te worden ingesteld. De toestand is onhoudbaar.
Aan de Raadsleden wordt telkens gevraagd bepaalde be
dragen voor den bouw van huizen toe te staan zonder dat
men weet wat er noodig is. Zeker is te Leiden wel wat
gedaan. Mr. van der Pot heeft schitterend werk geleverd,
maar daarna is het geluwd en hetgeen van den Wethouder
voor de volkshuisvesting had moeten uitgaan, is overgeno
men door den Burgemeester, die hetgeen hij heeft gedaan
met bekwamen spoed heeft verricht.
Er is echter niet genoeg gedaan. Spreker kent een Rijks
ambtenaar met een salaris van 1000.die geen huis naar
zijn beurs kan krijgen en verplicht was in Tuinstadwijk een
woning van 8.25 huur per week te huren.
Dat zijn inderdaad onhoudbare toestanden.
Spreker verwacht niet al te veel van dit college van Bur
gemeester en Wethouders, dat in deze alles van het parti
culier initiatief verwacht. Dit zal ten slotte wel een vergis
sing blijken te zijn; spreker gelooft niet, dat men in de
naaste toekomst nog kan verwachten, dat het particulier
initiatief bereid en in staat zal zijn om de huizen te bouwen,
waaraan op het oogenblik te Leiden de grootste behoefte is.
Het is de taak van het gemeentebestuur te zorgen, dat voor
iedereen, onverschillig hoe zwaar zijn beurs weegt, een be
hoorlijke woning beschikbaar is.
Vraag 2 luidt
»Zoo uit het onderzoek mocht blijken dat het woningte
kort niet is opgeheven, zijn Burgemeester en Wethouders
dan ook bereid, een onderzoek in te stellen naar de oorzaak
van de veelvuldige dubbelbewoning, speciaal van die woningen,
die slechts ingericht zijn om één gezin te herbergen?"
Tal van huizen, gebouwd door bouwvereenigingen, worden
door meer dan een gezin bewoond, terwijl dergelijke huizen
toch gebouwd zijn met de speciale bedoeling, dat de arbei
ders zouden krijgen behoorlijke woningen, waarin zij zich na
de volbrenging van hun dagtaak aangenaam thuis gevoelen.
Dergelijke dubbele bewoning is ongeoorloofd, maar zoolang
men niet weet wat de oorzaak er van is kan men niet met
voorstellen komen om daarin verbetering te brengen. Men
stelle dus daarnaar een onderzoek in, waarbij te rekenen
zal zijn op de medewerking van de besturen dier woning
bouwverenigingen, die uiteraard wel op de hoogte van die
oorzaak en die tegenstanders zijn van die dubbele bewoning,
omdat de huizen daardoor eerder uitgewoond zullen zijn.
Vraag 3 luidt
«Beschikt het college ook over statistische gegevens1 in zake
de onder de werking der Huurcommissiewet tot stand ge
komen huurverhoogingen in de gemeente Leiden?"
Spreker zou wel eens willen weten, hoe groot deel van
het loon, dat de arbeiders in doorsnede thans meer ver
dienen dan in 1914, door hen moet worden uitgegeven aan
verhoogde huur.
Waar tegenwoordig nu de loonen meer dan noodig zijn
besnoeid, toch nog gezegd wordt, dat de loonen nog meer
moeten dalen, teneinde de productie goedkooper te maken, is
het van belang na te gaan hoeveel van het meerdere loon
der arbeiders in de portemonnaie van de huiseigenaren
verdwijnt.
Verder vraagt spreker of Burgemeester en Wethouders wel
op het idee zijn gekomen aan den Minister te verzoeken
Leiden te rangschikken onder de categorie van gemeenten,
waar de huren ir» totaal niet meer mogen worden verhoogd
dan met 40 en 30 In de stukken staat daaromtrent niets.
De Voorzitter. In uw vragen ook niet.
De heer Dubbeldeman geeft dat toe, maar zegt, dat dit
een gevolg is van de vrij groote tijdsruimte, welke ligt tus-
schen het opstellen der vragen en deze vergadering.
Amsterdam en Rotterdam zijn Leiden voorgegaan en heb
ben een gunstige beschikking op hun verzoek gekregen.
Vraag 4 luidt:
«Zoo neen, is het College dan bereid, met medewerking
van de Huurcommissie, zich deze gegevens zoo spoedig mo
gelijk te doen verschaffen, en daarvan dan mededeeling te
doen aan den Raad?"
Burgemeester en Wethouders hebben meer dan een maand
tijd gehad en zullen dus wel al klaar zijn met hun antwoord.
Vraag 5 luidt:
«Zijn Burgemeester en Wethouders eveneens bereid mede
te deelen, hoe groot in de gemeente het aantal bewoonde,
onbewoonbaar verklaarde woningen is en zijn Burgemeester
en Wethouders bereid in navolging van Amsterdam op groote
schaal krotten onbewoonbaar te doen verklaren?"
Spreker heeft deze vraag aangevuld en gesteld in een
vorige vergadering en de mededeeling vernomen van den
waarnemenden voorzitter Mr. van der Lip, dat Burgemeester
en Wethouders deze zaak reeds ter hand hadden genomen.
Het College stelt nu dan ook voor 28 woningen onbewoonbaar
te verklaren. Als dit het eenige antwoord is op spreker's
vraag, dan is dit een zeer mager antwoord, te meer omdat