MAANDAG 30 JULI 1923. 165 de Regeering plannen om te kunnen concentreeren, zoodat voorloopig het nieuwe ziekenhuis in minderen omvang in gebruik zou worden genomen. Deze zaak gaat spreker ter harte in dubbele qualiteit. De Burgemeester van Leiden is tevens Curator van de Universiteit en nu hebben Burgemeester en Wethouders zich tot nogtoe niet officieel met deze zaak ingelaten, omdat er door sprekers intermediair als vanzelf een soort van samenhang is tusschen Curatoren en Burgemeester en Wethouders. Anders zou het wel gebeurd zijn, want het betreft hier een groot gemeen tebelang. Men kan ervan verzekerd zijn, dat spreker er alle moeite voor doet om deze zaak tot een zoo goed mogelijke oplossing te brengen, en dat hij het zeer zou betreuren, als de Universiteit en daardoor ook de gemeente op den duur schade leed door het voorloopig niet gereed komen van het nieuwe ziekenhuis. Het is niet juist, dat alles zou blijven rusten, want in het begin van September a.s. zal het laboratorium van prof. Barge in gebruik genomen worden. Aanstaanden Zaterdag heeft spreker een vergadering van Curatoren. Tusschen de laatste missive en die vergadering is het courantenbericht verschenen omtrent het ontslag van den Rijksbouwmeester. Die zaak zal a.s. Zaterdag zeker besproken worden en van den uitslag dier bespreking zal afhangen of spreker aan Burgemeester en Wethouders zal voorstellen om zich officieel tot de Regeering te wenden. Men moet het zoo doen, dat men een zoo goed mogelijk resultaat bereikt; een schot in de lucht geeft niets. Spreker geeft den heer Groeneveld toe, dat het contract te goeder trouw moet worden uitgevoerd. De laatste stopzetting houdt, meent spreker, verband met de gepleegde onregelmatigheden. Men wil blijkbaar weten hoe alles zit. De heer Huurman. Teneinde tot andere plannen te komen. De Voorzitter antwoordt, dat er reeds andere plannen klaar liggen. De Minister zal denkelijk voorloopig tot een concentratie willen komen. Op welke manier acht spreker zich niet gerechtigd te zeggen. Spreker geeft den Raad de verzekering, dat Burgemeester en Wethouders door zijn intermediair altijd actief zijn ge bleven, en als het noodig blijkt, dat van gemeentewege wordt opgetreden, wil hij dat gaarne doen, te meer omdat deze zaak hem, niet alleen als Burgemeester van Leiden, maar ook als Curator van de Univereiteit, zeer ter harte gaat. De heer Knuttel herinnert er aan, dat bij het instellen van een gemeentelijken geneeskundigen dienst in beginsel is besloten tot het stichten van een eigen ziekenhuis van de gemeente, en vraagt of het geen aanbeveling zou verdienen om, als er concentratie plaats heeft, te trachten een van die gebouwen voor een aanvullings-ziekenhuis te krijgen, omdat de gemeente nu een veel grooter bedrag moet betalen voor de verpleging van haar zieken door het Rijk. De Voorzitter antwoordt, dat er, naar hij meent, wel is gesproken over een gemeenschappelijken ontsmettiugsdienst, maar niet over een aanvullingsziekenhuis. De heer van der Lip weet dat misschien beter dan spreker. De heer van der Lip zegt het niet precies te weten, maar hij meent, dat aan den Directeur bij diens benoeming is opge dragen plannen te ontwerpen voor een aanvullingsziekenhuis, evenwel met deze vrijheid natuurlijk, dat hij ook zou mogen overwegen of hij een dergelijk ziekenhuis noodig acht. Kort geleden is juist een voorstel van den Directeur omtrent deze aangelegenheid bij Burgemeester en Wethouders ingekomen, dat misschien niet gaat in de richting, die de heer Knuttel gaarne zou opgaan; dat voorstel zal nu spoedig in de Com missie worden behandeld. De Voorzitter acht het niet gewenscht thans op zijpaden te gaan. De hoofzaak is te voorkomen, dat de gebouwen tot puin vervallen en dat het nieuwe Ziekenhuis en de laboratoria, al is het in geconcentreerden vorm, afgewerkt worden. Boven dien is het van belang, dat er werk te Leiden komt. De Raad kan zich overtuigd houden, dat de zaak aan Burge meester en Wethouders en aan spreker persoonlijk ter harte gaat en dezen hun best zullen doen. Is het noodig, dat de gemeente zich, zonder spreker als orgaan le gebruiken, nog afzonderlijk tot de Regeering wendt, dan zullen Burgemeester en Wethouders zulks zeker doen, als dit ter zijner tijd noodig mocht blijken. De heer Groeneveld zegt, dat men nu al ongeveer 10 jaar aan het bouwen is en dat dat veel te lang is. Het is wel een reusachtig werk, maar men kan in 10 jaren heel wat bouwen, als men het behoorlijk aanpakt. Het geheele werk had al lang gereed kunnen zijn. Het is misschien zoo kostbaar geworden doordat men er zoo lang over gedaan heeft. De gemeente kan er geen genoegen mede nemen, dat een deel van de gebouwen niet afgewerkt wordt. Het benoodigd terrein is door de gemeente tegen zeer lagen prijs aan het Rijk verkocht, en wanneer het Rijk die gebouwen niet afmaakt, dan heeft het Rijk dat terrein niet noodig; dan had het Rijk met veel minder terrein genoegen kunnen nemen en dat zou een belangrijke besparing voor de gemeente hebben gegeven. Het doet spreker genoegen te vernemen, dat Burgemeester en Wethouders diligent zijn en hij spreekt de hoop uit, dat zij, zoo noodig, bij het Rijk de noodige stappen zullen doen om te bereiken, dat de indertijd gesloten overeenkomst te goeder trouw zal worden uitgevoerd. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders daartoe bereid zijn. Men moet zich echter niet voorstellen, dat de gemeente, tenzij na ontbinding door den rechter van het oorspronkelijke contract, van dat terrein iets zal kuDnen terugkrijgen. Er zal voorloopig concentratie toegepast worden, maar alle gebouwen staan er en het terrein is geheel bebouwd. Spreker vraagt, of een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Knuttel deelt mede, dat aan het Utrechtsche Veer is afgebroken een perceel met een gevel, die ook voorkomt op de lijst van monumenten, die vanwege het Rijk is opgemaakt, en vraagt of Burgemeester en Wethouders eenige stappen gedaan hebben om dat te voorkomen en of zij ook de Regeering van het voornemen tot die afbraak in kennis gesteld hebben. De heer Mulder antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders daarvan op de hoogte waren en dat daarvan onmiddellijk aan de bevoegde autoriteiten is kennis gegeven. De heer van Hamel acht het gepast, dat, nu in deze ver gadering behandeld zijn de onderwijsverordeningen, welke vermoedelijk voor tal van jaren zullen dienen en welke, naar spreker hoopt, zullen strekken tot zegen voor het openbaar en bijzonder onderwijs, uit den Raad een stem opgaat om hulde te brengen aan den Wethouder van Onderwijs, die deze verordeningen met talent heeft verdedigd; die bewezen heeft in elk opzicht goed in de verordeningen thuis te zijn en die belangstelling in het onderwijs getoond heeft. Spreker wenscht hem een opfrisschende vacantie toe en veel voldoening over den arbeid, dien hij als Wethouder van Onderwijs heeft verricht. Teekenen van instemming.) De heer van der Lip dankt den heer van Hamel voor de vriendelijke wijze, waarop hij spreker heeft toegesproken, en de leden van den Raad voor de instemming, daarmede betuigd. De heer Dubbeldeman wil de aandacht vestigen op een ongerechtigheid, welke zich voordoet op het werk van de 162 woningen, die de gemeente laat bouwen door de firma Rutgers, namelijk dat Zaterdagmiddags de loonen aan de werklieden worden uitbetaald in de kroeg. Natuurlijk niet met medeweten van Burgemeester en Wethouders, maar zij zullen waarschijnlijk toch wel bereid zijn een onderzoek daarnaar in te stellen en, als zoo iets inderdaad plaats heeft, te zorgen, dat het niet meer geschiedt. De Voorzitter begrijpt niet waarom de heer Dubbeldeman zich niet even tot de politie heeft gewepd, want, als diens inlichtingen juist zijn, handelt men in strijd met de Drankwet en pleegt men daar dus een strafbaar feit. Er zal in elk geval een onderzoek worden ingesteld. De heer Groeneveld vraagt of de Wethouder al in staat is te antwoorden op de vragen, welke hij in de vorige ver gadering heeft gesteld omtrent gebrek aan water in de badhuizen. De heer Mulder antwoordt, dat er inderdaad gebrek aan water is geweest, waardoor een 180-tal badgasten de gelegen heid is benomen van het bad gebruik te maken. De schuld daarvan ligt bij de Waterleidingmaatschappij, welke in die bijzonder droge en warme week al te bezorgd is geweest, dat de ingezetenen gebrek aan drinkwater zouden krijgen, waarbij komt, dat het reservoir boven is, waardoor er te eerder kans bestaat, dat er geen doorvoer kan zijn. Aan de Waterleiding maatschappij is bericht gezonden, dat zij in dergelijke gevallen moet waarschuwen, opdat de menschen niet tevergeefs komen, maar Burgemeester en Wethouders hopen, dat het in het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 21