164 MAANDAG 30 JULI 1923. verstrekt door de hoofden, die daarvoor verantwoordelijk zijn, niet door ondergeschikten. Er is indertijd een verbod in dien geest uitgevaardigd, omdat het geval zich had voorgedaan, dat men de adressen der kinderen van de school had gevraagd aan een klasse-onderwijzer, met de bedoeling tian de ouders dier kinderen een of andere circulaire toe te zenden. Burge meester en Wethouders hebben toen gezegd, dat men die adressen moest vragen aan het hoofd, niet aan een klasse onderwijzer. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 16 wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Oostdam, Jan de Lange, Eerd- mans, Meijnen, Heemskerk, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, van Harnel, Splinter, Ivuivenhoven, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijnrnan en Bisschop. Tegen stemmen Mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Knuttel, Groeneveld, Kooistra en Dubbeldeman. Beraadslaging over artikel 17: (Zie Ing. St. 225, bladz. 118.) De heer Knuttel acht het voorschrift, dat die circulaire's enz. niet zoo mogen bewaard worden dat de kinderen er kennis van kunnen nemen, buitengewoon dwaas. Zooals het artikel geredigeerd is, zou zelfs een kind een brief van zijn tante niet bij zich mogen hebben. Men dient hier eenige speling toe te laten. Laat men liever bepalen, dat geen cou ranten, enz. verspreid mogen worden zonder toestemming. Het gaat niet aan te zeggen, dat het in geen geval mag. De heer Groeneveld heeft ook bezwaar tegen dit artikel, vooral om de toelichting van Burgemeester en Wethouders, waardoor het artikel vrijwel onuitvoerbaar wordt. Dit artikel zegt, dat couranten, circulaire's, geschriften en dergelijke niet onder de leerlingen mogen verspreid worden, maar in de toelichting staat, dat de oproepingen voor de ouderavonden daaronder niet vallen. Dat is toch ook een geschrift en daar mede is het hek van den dam. Men zal voor allerlei moeilijk heden komen te staan. Men heeft getracht op een school te verspreiden eeri circulaire, waarin aan de leerlingen werd medegedeeld, dat er in de vacantie gelegenheid bestond om op het gemeentelijk speelterrein te spelen onder leiding van onderwijzers. Het schoolhoofd maakte daartegen zeer terecht bezwaar, maar hij heeft ten slotte toegegeven, naar spreker meent in strijd met dit artikel. Door dergelijke bepaling kunnen zoodanige zeer onschuldige maar noodzakelijke circulaire's niet verspreid worden. De heer van der Lip heeft deze bepaling noodig geacht, omdat hem dikwijls verzocht wordt toe te staan, dat op school aan de leerlingen geschrilten worden uitgereikt. Nu zijn hierbij geschriften van onschuldigen aard, ook wel van een sympa thieke strekking, maar men kan van den Wethouder niet eischen, dat hij een zekere censuur gaat uitoefenen, en het hoofd kan dit nog veel minder doen. Door dit artikel is men buiten elke moeilijkheid op dit stuk. De school is er niet voor om propaganda te maken voor dit of voor dat. Het ronddeelen van oproepingen voor ouderavonden valt niet onder »het verspreiden van geschriften onder leerlingen". Het laatste deel van het artikel is opgenomen op verzoek van het Schooltoezicht, dat medegedeeld heeft, dat de ervaring geleerd heeft dat deze bepaling noodig is. De heer Groeneveld begrijpt niet de redeneering van den Wethouder. Dit artikel verbiedt uitdrukkelijk het verspreiden van alle geschriften en een oproeping voor een ouderavond is toch een geschrift. Een circulaire, waartegen niemand bezwaar heeft, waarin wordt meegedeeld, dat de onderwijzers zich bereid verklaren leiding te geven aan de spelen der kinderen, zal niet verspreid kunnen worden. Nu zegt de Wet houder, dat die circulaire er niet onder valt, maar dan vraagt spreker wat er dan wel onder valt. Het is toch een geschrift. Was spreker hoofd eener school, dan zou hij op grond van dit artikel, de verspreiding van deze circulaire en van de convocatie's voor de ouderavonden niet toelaten. Spreker acht het verkeerd dit voorschrift vast te leggen. De heer van der Lip wil verklaren, dat hij die convocatie's geen geschriften noemt en dat er bovendien in dit geval allerminst sprake is van «verspreiding onder de leerlingen". De heer Knuttel doet opmerken, dat men volgens den Wet houder geen censuur kan oefenen op geschriften, maar, als er bijvoorbeeld een aanvrage komt om een collecte temogen houden, dan moet er toch ook uitgemaakt worden of die toegestaan dan wel geweigerd zal worden. De Voorzitter zegt, dat er een groot verschil is tusschen het beslissen over collecte's en het oefenen van censuur op geschrilten. Het eerste is als regel zeer eenvoudig, vooral als het collecte's voor nuttige of liefdadige doeleinden betreft; alleen als de mogelijkheid bestaat, dat er oplichting of een andere verkeerdheid achter zit, moet men het houden ervan weigeren. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 17 wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 4 stemmen aangenomen. Vóór stemmende heeren Oostdam, Jan de Lange, Eerdmans, Meijnen, Heemskerk, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, van Hamel, Splinter, Kuivenhoven, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijnrnan, Bisschop en Dubbeldeman. Tegen stemmen: mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Knuttel, Groeneveld en Kooistra. De artikelen 18 tot en met 20 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XXI. Verordening, regelende de bezoldiging van de vak onderwijzers en onderwijzeressen in teekenen, lichamelijke oefening en handwerken aan de openbare lagere scholen in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 225.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 7 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming wordt vastgesteld. XXII. Voorstel tot bekrachtiging van de Raadsbesluiten van 26 Juni 1922, aangevende de verschillende soorten van scholen, de aanduiding dier scholen en de toegankelijkheid dier scholen. (Zie Ing. St. No. 225.) Wordt zonder beraadslaging ol hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter geeft alsnu het woord aan den heer Groeneveld tot het stellen van de volgende vragen: „Hebben Burge meester en Wethouders bij de Regeering reeds stappen gedaan, teneinde te bereiken dat het nieuwe Ziekenhuis met bijbehoorende gebouwen ten spoedigste wordt afgewerkt? Zoo niet, zijn Burgemeester en Wethouders dan bereid het daartoe noodige te doen De heer Groeneveld heeft weinig toe te voegen aan de toelichting, welke hij schriftelijk bij zijne vragen gegeven heeft. Het is algemeen bekend, dat het nieuwe ziekenhuis thans niet wordt afgebouwd. Voorloopig blijft het zooals het nu is en misschien krijgt men op die manier een moderne Leidsche ruïne, misschien prachtig voor vreemdelingen, maar zeker voor niets geschikt. Het totstandkomen van een ziekenhuis, dat aan de nieuwste eischen voldoet, is in het belang van den bloei der Universiteit en ook in het belang van de gemeente. Dat heeft de Raad indertijd ingezien door een belangrijk bedrag eraan ten koste te leggen bij de beschikbaarstelling van het terrein. Het Rijk heeft zich verbonden om op die terreinen de ziekenhuis- gebouwen c. a. neer te zettenvolgens de letter der over eenkomst zou het Rijk er misschien van af kunnen, maar bij elke overeenkomst wordt toch goede trouw verondersteld. Nu is zeker dergelijke uitvoering niet aanwezig. De bedoeling is natuurlijk niet geweest, dat die gebouwen over 100 of 200 jaren pas gereed zouden zijn; wel, dat alles normaal zou worden afgebouwd. Spreker wil dus vragen, of Burgemeester en Wethouders reeds bij het Rijk stappen gedaan hebben om tot afbouw te komen, en zoo niet, of zij bereid zijn om dat alsnog te doen. De Voorzitter kan niet alles officieel mededeelen wat hij weet, omdat dat te zijner kennis komt in een andere qualiteit, dan die van Burgemeester. Hij ziet echter de zaak niet zoo somber in als de heer Groeneveld het voorstelt, en is niet bevreesd, dat men hier zal krijgen een soort ruïne, waarnaar vreemdelingen zullen komen kijken. De quaestie is, dat er wegens het enorme tekort op het jaarlijksche budget bezuinigd moet worden en nu zijn er bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 20