162
MAANDAG 30 JULI 1923.
hoven, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijnman, Groeneveld,
Bisschop en Dubbeldernan.
Vóór stemmen: de heeren Eerdmans, van Hamel, Knuttel
en Kooistra.
Art. '16 wordt vervolgens zonder hooklelijke stemming en
de artikelen 17 en 18 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele
verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XX. Verordening, houdende instructie voor de hoofden en
het verder onderwijzend personeel der openbare scholen voor
gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs in de gemeente
Leiden.
(Zie Ing. St. No. 225.)
De Voorzitter doet opmerken, dat in deze verordening de
woorden: „Algemeene bepalingen" niet moeten staan boven
art. 16, maar boven art. 17.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 4 (Zie Ing. St. 225, bladz. 118).
De heer Groeneveld stelt voor om aan artikel 4 toe te
voegen: »Dit verslag wordtin een schoolvergadering vast
gesteld."
Spreker heeft bezwaar tegen die geheime rapporten. Burge
meester en Wethouders zeggen wel, dat het hoofd dan wel
mondeling rapport aan hen zal uitbrengen, maar dat is
geen argument. Het gaat niet aan, dat mondeling rapport uit
gebracht wordt, als een schriftelijk voorgeschreven is, en
Burgemeester en Wethouders zouden dan ook dergelijk monde
ling rapport niet mogen accepteeren.
De Voorzitter deelt mede, van den heer Groeneveld een
amendement ontvangen te hebben, om aan art. 4 toe te
voegen„Dit verslag wordt in een schoolvergadering vastgesteld".
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Lip ontraadt de aanneming van het
amendement, omdat het van zelf spreekt, dat bij de school, evenals
bij iederen tak van dienst, het hoofd het verslag uitbrengt.
Dat is niet de taak van de schoolvergadering en het zou
bovendien in strijd zijn met het karakter dier vergadering,
welke een adviseerend lichaam is.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Groeneveld wordt met 19
tegen 5 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren Oostdam, Jan de Lange, Eerdmans,
Meijnen, Heemskerk, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera,
Mulder, Bots, van Hamel, Splinter, Kuivenhoven, Huurman,
Eikerbout, Wilmer, Stijnman en Bisschop.
Vóór stemmen: mevr, DubbeldernanTrago, de heeren
Knuttel, Groeneveld, Kooistra en Dubbeldernan.
Artikel 4 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel 5 (Zie Ing. St. 255, bladz. 118.)
De heer Eerdmans zegt, dat deze bepaling, volgens welke
de hoofden een kaartsysteem moeten aanleggen, waarin iedere
leerling een eigen kaart heeft, en dat nauwkeurig moeten
bijhouden, op de schouders dier hoofden een taak legt, welke
van hen niet mag worden gevergd, nu zij een eigen klasse
hebben. Wordt de bepaling gehandhaafd, dan zal het zaak
zijn die taak zoo eenvoudig mogelijk te maken en haar zoo
mogelijk met den aanleg van een ander kaartsysteem samen
te brengen, vooral nu de vraag van de Hoofdenvereeniging of
voor ditzelfde doel niet de leerplichtkaart kon dienen, in orit-
kennenden zin is beantwoord en men dus twee kaartsystemen
krijgt.
De heer Dubbeldeman acht het bezwaar van den heer
Eerdmans ongegrond, omdat die kaarten in werkelijkheid door
de klasse-onderwijzers zullen worden ingevuld, aangezien
dezen alleen over de vorderingen der leerlingen kunnen oor-
deelen, en het hoofd zich zal bepalen tot het overnemen der
gegevens, welke de klasse-onderwijzers hem verstrekken. Die
taak zal dus niet zoo zwaar zijn.
De heer van der Lip geeft den heer Eerdmans toe, dat
van de hoofden eenig werk zal worden gevergd, maar dit is
noodig met het oog op het groóte belang dezer kaarten, waarop
staat vermeld wat men van iederen leerling weet, zoodat, als
hij naar een andere school gaat, het hoofd dezer school precies
weet wat voor leerling hij krijgt. De leerplichtkaart is daar
voor ongeschikt, omdat deze een veel te kleine open strook
bevat om daarop alle gegevens, waarover het hier gaat, in te
vullen. Wel kan aan den Inspecteur worden gevraagd om bij
invoering van dit kaartsysteem de leerplichtkaart te doen
vervallen. Inwilliging van een dergelijk verzoek is mogelijk
en Burgemeester en Wethouders zullen trachten het dien
kant uit te sturen.
De beraadslaging wordt gesloten en artikel 5 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De artikelen 6 tot en met 8 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 9 (Zie Ing. St. 225, bladz. 118.)
De heer Groeneveld stelt voor om den aanhef van dit
artikel te lezen als volgt: »De hoofden der scholen en het
onderwijzend personeel".
Spreker ziet geen reden, waarom als de hoofden te spreken
zijn, hier ook de onderwijzers niet zouden mogen worden
genoemd, nu besprekingen tusschen ouders en onderwijzers
niet meer zijn verboden.
De Voorzitter deelt mede van den heer Groeneveld een
amendement ontvangen te hebben om in artikel 9 achter de
woorden»De hoofden der scholen" in te voegen»en het
onderwijzend personeel".
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Lip had verwacht, dat de heer Groeneveld
volkomen tevreden zou zijn met de voorgestelde regeling, nu
niet meer in de verordening voorkomt het verbod voor de
onderwijzers om met de ouders te spreken en nu niet eens
opgenomen is de bepaling, die de Schoolcommissie aan de
hand heeft gedaan, namelijk dat zulks alleen geoorloofd zal
zijn met goedvinden van het hoofd, die de bespreking, als hij
wil, kan bijwonen.
Burgemeester en Wethouders willen het dus geheel vrij
laten, wanneer ouders willen spreken met de klasse-onderwijzers,
dit vonden zij de beste oplossing van deze moeilijke quaestie.
Aan den eenen kant hebben Burgemeester en Wethouders
wel gevoeld, dat het hoofd niet mag gepasseerd worden, als
het de zaken van zijn school betreft, maar anderzijds hebben
zij gemeend, dat men moeilijk den ouders kan verbieden met
een klasse-onderwijzer over hunne kinderen te spreken.
Echter hebben Burgemeester en Wethouders niet willen
invoeren een officieel spreekuur voor het onderwijzend
personeeldal zou te ver gaan. Het hoofd is degene, (lie in
de eerste plaats over onderwijszaken moet geraadpleegd worden
en daarom moet hij een vast spreekuur houden. Als men het
amendement aannam, dan zou men te veel in de verordening
gaan vastleggen het idee: het hoofd kan men ook wel negeeren.
De heer Oostdam is het ermede eens, dat de ouders ook
met de onderwijzers moeten kunnen spreken, wijl deze veel
meer rechtstreeks met de kinderen in aanraking komen dan
het hoofd; maar anderzijds is het noodzakelijk, dat het hoofd
op de hoogte blijft van den gang van zaken en dat niet de
ouders, met voorbijgaan van het hoofd, een onderwijzer aan
klampen.
Spreker geeft den heer Groeneveld daarom in overweging
zijn amendement aldus te formuleeren: »De hoofden der
scholen en door hun tusschenkomst de onderwijzers'' enzoovoort.
De heer Groeneveld wil in deze de onderwijzers niet uit
geschakeld zien. De ouders zullen als regel zelf wel weten
bij wien ze moeten wezen. Als het speciaal hun kind betreft
zullen zij zich wenden tot den onderwijzer, die dagelijks met
het kind omgaat, en als het betreft de school zelf, zullen zij
zich wenden tot het hoofd.
De heer Jan de Lange ziet het nut van het amendement
niet in. Als iemand een onderwijzer wil spreken, dan zal een
redelijk hoofd het nooit weigeren, wanneer men hem de
redenen opgeeft, en overigens zou een hoofd toch niet kunnen
beletten, dat ouders na schooltijd een onderwijzer gaan bezoeken.
Daarin blijft hij vrij, want niemand kan hem beletten met
den klasse-onderwijzer over het een of ander te gaan spreken,
maar bij kan dat gevoeglijk doen op Woensdag- of Zaterdag
middag of na de schooltijden, wanneer die onderwijzer vrij is.
Stelt men ook voor den klasse-onderwijzer een spreekuur