MAANDAG 30 JULI 1923. Tegen stemmen: de heeren Eerdmans, Heemskerk, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, Mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren van Hamel, Splinter, Kuivenhoven, Knuttel, Groeneveld, Kooistra en Dubbeldeman. Vóór stemmen: de heeren Oostdam, Jan de Lange, Meijnen, Schoneveld, Wilbrink, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijnman en Bisschop. De heer Oostdam trekt in verband met deze beslissing zijn tweede amendement, strekkende om uit de derde alinea van artikel 8 ook te schrappen de woorden »en lichamelijke oefe ning," in. Art. 8 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over art. 9 (Zie Ing. St. 225, bladz. 117.) De heer Groeneveld stelt voor om steeds den oudsten onderwijzer in dienstjaren te benoemen tot plaatsvervangend hoofd. Het is wel de regel, dat dit gebeurt, maar het moet vastgelegd worden in de verordening. Het zou voor een oudsten onderwijzer zeer grievend zijn om gepasseerd te worden. De Voorzitter deelt mede van den heer Groeneveld een amendement ontvangen te hebben, om artikel 9 te lezen als volgt: «De oudste onderwijzer(es) iri dienstjaren treedt bij ont stentenis van het hoofd als zoodanig op, totdat in de waarneming is voorzien op de wijze bij artikel 41 der Lager-onderwijswet 1920 bepaald." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van der Lip spreekt er zijn verbazing en zijn leedwezen over uit, dat telkenmale uit den Raad allerlei voorstellen komen, die niet van te voren zijn ingediend, zoodat hij niet in staat is geweest zich daarop te prepareeren. Overigens acht spreker de bestrijding van dit amendement niet moeilijk, er is geen enkele reden aanwezig voor automatische aanwijzing van den oudsten onderwijzer in dienstjaren. Men neemt natuurlijk in zoo'n geval den beste, dien men kan krijgen, en dat zal in den regel wel zijn de oudste in dienstjaren; maar er kunnen speciale redenen zijn om een ander aan te wijzen. Bovendien kan het gebeuren dat de oudste voor die functie niet in aanmerking wil komen. Daarom is het ge- wenscht Burgemeester en Wethouders in deze de vrije hand te laten. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Groeneveld wordt met 21 tegen 3 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren Oostdam, Jan de Lange, Eerdmans, Meijnen, Heemskerk, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, van Hamel, Splinter, Kuivenhoven, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijn man, Knuttel, Bisschop en Dubbeldeman. Vóór stemmen: mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld en Kooistra. Art. 9 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en art. 10 zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over art. 11 (Zie Ing. St. 225, bladz. 117.) De heer Groeneveld vraagt verlof om bij dit artikel tevens art. 12 te bespreken, daar hij omtrent de beide artikelen dezelfde opmerking heeft te maken. De Voorzitter zegt, dat daartegen geen bezwaar bestaat. De heer Groeneveld zegt bezwaar te hebben tegen de tweede alinea van artikel 11, waar staat, dat bij het verlaten der school de leerlingen een getuigschrift ontvangen, zoo zij de klasse(n) volgens het hoofd der school met vrucht hebben doorloopen. Dat kan het hoofd niet uitmaken; dat kan veel beter de klasse-onderwijzer. In artikel 12 staat iets dergelijks, namelijk dat aan de leerlingen der scholen, die volgens verklaring van het hoofd alle klassen der school met vrucht hebben doorloopen, een diploma wordt uitgereikt. Spreker stelt daarom voor om uit artikel 11, 2de alinea, te doen vervallen de woorden: «volgens het hoofd der school" en uit artikel 12 de woorden: «volgens verklaring van het hoofd". 161 De Voorzitter deelt mede, dat de heer Groeneveld twee amendementen heeft ingediend: een, strekkende om in art. 11, 2de lid, te schrappen de woorden «volgens het hoofd der school"; en een, strekkende om in art. 12 te schrappen de woorden «volgens verklaring van het hoofd". Spreker brengt het amendement op art. 11 in behandeling. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van der Lip doet opmerken, dat bij aanneming van het amendement in het artikel wel zal worden bepaald, dat een getuigschrift zal worden uitgereikt, als de leerling met vrucht de school heeft doorloopen, maar niet wie dit laatste zal beoordeelen. Het is zeer logisch dit door het hoofd der school te doen uitmaken, niet door den klasse-onderwijzer, zooals blijkbaar de bedoeling van den heer Groeneveld is, die door zijn amendement blijkbaar het gezag en den invloed van het hoofd wil verminderen. Bovendien is het gewenscht bij het uitreiken van getuigschriften en diploma's een vaste lijn te volgen, wat niet mogelijk zou zijn, als men aan de klasse-onderwijzers overliet te beoordeelen of de leerlingen met vrucht het onderwijs hebben gevolgd. Die zaak moet in één hand blijven, n.l. bij het hoofd der school, althans als men geen willekeur en onbillijkheden wil krijgen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Groeneveld wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 5 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Oostdam, Jan de Lange, Eerdmans, Meynen, Heemskerk, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, van Hamel, Splinter, Kuivenhoven, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijnman en Bisschop. Vóór stemmen: mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Knuttel, Groeneveld, Kooistra én Dubbeldeman. Artikel 11 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer Groeneveld trekt in verband met de verwerping van zijn amendement op art. 11 zijn amendement op art. 12in. De artikelen 12 tot en met 15 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 16 (Zie Ing. St. 225, bladz. 117.) De heer Knuttel wenscht, in overeenstemming met het oordeel der verschillende oudercommissie's, het leervak Fransch zoo mogelijk te handhaven, te meer waar hij lang niet over tuigd is, dat de Kamer niet binnenkort op haar beslissing ten aanzien van dat leervak terugkomt. Spreker stelt een amendement voor, dat hij op het bureau van den Voorzitter deponeert. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Knuttel het volgende amendement is ingediend: „Ondergeteekende stelt voor artikel 16 te lezen ais volgt: „Het leervak Fransch zal worden onderwezen, zoolang de wet het toelaat". Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van der Lip doet ook, wat dit punt betreft, opmerken, dat deze quaestie indertijd beslist is, toen de Raad de reor ganisatieplannen heeft vastgesteld en dat dus dit artikel alleen dient om vast te leggen wat toen besloten is. Overigens is het toen door den Raad genomen besluit, waaraan door Onderwijs reeds uitvoering gegeven is, een compromis geweest tusschen de twee stroomingen, die toen op dit punt bestonden, deeene, die het onderwijs in het Fransch onmiddellijk wilde afschaffen, en de andere, die dat onderwijs zoolang mogelijk wenschte te behouden, en het gaat niet aan om nu te trachten daarin weder verandering te brengen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Knuttel wordt met 20 tegen 4 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Jan de Lange, Meijnen, Heemskerk, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, me r. DubbeldemanTrago, de heeren Splinter", Kuiven-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 17