160 MAANDAG 30 JULI 1923. dement en bij verwerping van het tweede amendement een zin krijgen, die niet loopt. De heer Oostdam verklaart zijn eerste amendement in den door den Voorzitter aangegeven zin te wijzigen. De Voorzitter zegt, dat als het eerste amendement ver worpen mocht worden, het tweede amendement goed gere digeerd is. Wanneer echter beide amendementen mochten aangenomen worden, dan zou eigenlijk de geheele 3de alinea moeten vervallen, want men zou dan slechts een zinledige zinsnede overhouden. Na aanneming van zijn eerste amendement zal de heer Oostdam dus moeten voorstellen de heele derde alinea te laten vervallen. De amendementen van den heer Oostdam worden vol doende ondersteund en maken mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Gkoeneveld zegt naar aanleiding van de uitlating van Burgemeester en Wethouders in de stukken, dat de hand werkonderwijzeressen aan de Leerschool moeten gehandhaafd worden, omdat het onderwijs aan die school aan de hoogste eischen moet voldoen, dat op alle scholen het onderwijs aan de hoogste eischen moet voldoen. Aangezien Burgemeester en Wethouders daarmede zelf min of meer erkennen, dat er achteruitgang is aan de andere scholen, wanneer de handwerk- onderwijzeressen verdwijnen, wil spreker nogmaals een poging aanwenden om de handwerkonderwijzeressen aan alle scholen te handhaven. Spreker stelt op het eerste lid van art. 8 een amendement voor, dat hij op het bureau van den Voorzitter deponeert. Mocht dit amendement worden aangenomen, dan moeten in art. 8 nog eenige wijzigingen worden aangebracht, maar spreker zal die aanneming eerst even afwachten. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Groeneveld een amendement heeft voorgesteld, strekkende om het eerste lid van art. 8 te lezen als volgt: »Het onderwijs in nuttige handwerken wordt binnen den gewonen schooltijd gegeven door vakonderwijzeressen." Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Oostdam oordeelt, dat men wel aan den gang kan blijven, als de Raad op een besluit, dat na/ rijp beraad is genomen, na enkele maanden weer terugkomt. Men kan dan even goed het nemen van besluiten nalaten. Spreker bestrijdt ook het denkbeeld van den heer Groeneveld, wijl hij niet kan inzien, dat een onderwijzeres, die naast de akte voor nuttige handwerken ook de akte als onderwijzeres heeft, minder goed onderwijs zou geven dan een onderwijzeres, die uitsluitend in het bezit is van de akte voor nuttige hand werken. We onthielden tot dusverre aan eerstbedoelde categorie de noodige oefening, wat een verkeerd systeem is, dat boven dien zeer duur werkt. De heer Eerdmans wijst er op, dat, waar in het artikel gezegd wordt, dat het handwerkonderwijs «zooveel mogelijk" door de gewone onderwijzeressen zal worden gegeven, er ruimte is gelaten om, als dit systeem niet in het schoolplan past of tot andere moeilijkheden leidt, dat onderwijs aan vakonder wijzeressen op te diagen, zoodat het hem onnoodig lijkt dit gebiedend voor te schrijven, nu men eenmaal een andere orde voor dit onderwijs heeft dan vroeger het geval was. De heer van der Lip sluit zich aan bij den heer Oostdam. In December is de Raad op voorstel van den heer Oostdam teruggekomen op de regeling, welke met betrekking tot dit punt bij de reorganisatieplannen was getroffen, en nu dient men zich daaraan te houden. Bovendien dient deze verordening uitsluitend om vast te leggen hetgeen reeds ten opzichte van het onderwijs door den Raad is besloten. Het is dus geen nieuwe regeling, die wordt voorgesteld. Uit dat oogpunt beschouwd zal men verstandig doen, het amendement van den heer Groeneveld te verwerpen. De heer Gkoeneveld herinnert er aan, dat de Raad eerst heeft besloten de handwerkonderwijzeressen te handhaven en betrekkelijk kort daarna op voorstel van den heer Oostdam, die dat Raadsbesluit dus niet eerbiedigde, heeft besloten daarop weer terug te komen. Nu spreker hetzelfde doet wat de heer Oostdam toen deed, zegt deze: zoo kan men wel aan den gang blijven! De heer Oostdam doet opmerken, dat het onderscheid tusschen het optreden van den heer Groeneveld en dat van hem hierin ligt, dat de heer Groeneveld rauwelings met zijn voorstel in den Raad komt, terwijl hij zijn voorstel niet heeft ingediend dan na eerst vier of vijf maal de zaak in den Raad te hebben besproken. Het amendement van den heer Groeneveld wordt met 18 tegen 6 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Oostdam, Jan de Lange, Eerdmans, Meijneri, Schoneveld, Wilbrink, van der Lip, Pera, Mulder, Bots, van Hamel, Splinter, Kuivenhoven, Huurman, Eikerbout, Wilmer, Stijnman en Bisschop. Vóór stemmen: de heer Heemskerk, mevrouw Dubbelde- manTrago, de heeren Knuttel, Groeneveld, Kooistra en Dubbeldeman. De heer Oostdam kan na hetgeen zoo pas is gesproken kort wezen in zijn toelichting. Het is niet noodzakelijk om aan de kinderen van de school, waarop de kweekelingen zich komen oefenen in 't lesgeven, op andere manier onderwijs in handwerken te geven dan op de overige scholen gebeurten zulks te minder, daar, naar spreker meent, het onderwijs in nuttige handwerken, dat op andere scholen gegeven wordt door de gewone onderwijzeressen, even goed is als het onderwijs van de vakonderwijzeressen. Spreker wenscht eenvormigheid wat dit onderricht betreft op de verschillende scholen. De heer van der Lip is het niet eens met den heer Oostdam, dat het handwerkonderwijs aan de Leerschool best aan de gewone onderwijzeressen kan opgedragen worden. Dat zou leiden tot verslechtering van het onderwijs op die school aan de kweekelingen. Het is aan geen redelijken twijfel onderhevig, dat een vakonderwijzer beter onderwijs zal geven dan een gewone onderwijzer; iemand, die zich geheel wijdt aan een speciaal vak, die daarvoor een zekere voorliefde heeft, die er geheel en al «in zit," zal uit den aard der zaak beter onderwijs in dat vak geven dan iemand, die wel bevoegd is dat vak te doceeren, maar bij wien dat het geval niet is. De Leerschool moet zijn een modelschool, waar alles in de puntjes in orde is. Als men nu zegt: dat moet aan elke school zoo zijn, dan klinkt dat heel mooi, maar dan vergeet men dat de Leerschool een geheel bijzondere positie inneemt, omdat daar niet alleen de kinderen maar ook de kweekelingen onderwezen worden. De kweekelingen moeten leeren hoe zij later als onder wijzeres moeten optreden en daarom moet de Leerschool aan de hoogste eischen voldoen. Het is dan ook noodig het hand werkonderwijs te doen geven door iemand, die er geheel in zit, er veel voor gevoelt en daardoor de meeste waarborgen biedt voor degelijk onderwijs. Bovendien is er dit voordeel aan verbonden, dat mej. Driessens ook leerares is aan de kweekschool, zoodat de kweekelingen daar van dezelfde juffrouw les krijgen, diè zij practisch zien werken aan de Leerschool en onder wier leiding zij zelf aan die school les geven, dus van wie zij hun practische opleiding ontvangen. Dit voordeel valt weg, als men voor de Leerschool de vakonderwijzeres afschaft. Er komt bij, dat vooral in den tegenwoordigen tijd, nu de meeste gewone onderwijzeressen later ook handwerkonderwijs zullen moeten geven, voor haar een goede practische opleiding van groot belang is. Ook kunnen hier geen gewichtige bezwaren van financieelen aard gelden, omdat het gaat over een salaris, loopende van een minimum van 1170.tot een maximum van f 1620. Een goede opleiding der kweekelingen is dat geld wel waard. Spreker zou dan ook de aanneming van het amendement- Oostdam in hooge mate betreuren. De heer Oostdam is het met den Wethouder niet eens. De kweekelingen krijgen aan de kweekschool les van een vak onderwijzeres. De heer van der Lip. Theorie. De heer Oostdam zegt, dat er dan aan het onderwijs op de kweekschool iets ontbreekt. Hij kan zich slecht alleen theore tisch onderwijs in de handwerken voorstellen. De heer van der Lip. De theorie van het les geven. De heer Oostdam blijft volhouden, dat er geen reden is, waarom de kinderen van de school, waar de kweekelingen de practijk leeren, in tegenstelling met de kinderen van andere scholen, van een vakonderwijzeres les moeten krijgen. De heer van der Lip: Ik let op de kweekelingen,gij alleen op de kinderen. Het gewijzigd amendement van den heer Oostdam wordt in stemming gebracht en met 14 tegen 10 stemmen verworpen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 16